Het dragende argument van de Raad om het gezag niet aan de vader toe te kennen komt erop neer dat de kinderen door het verblijf van inmiddels één jaar in de perspectiefbiedende gezinnen een gehechtheidsrelatie aan het ontwikkelen zijn met hun verzorgers en dat het – gezien ook de overige omstandigheden aan de zijde van de vader en de kinderen – niet in hun belang is om dit te doorbreken door bij de vader in Duitsland te worden geplaatst. Deze redenering gaat - hoewel op zichzelf begrijpelijk - naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie niet zonder meer op, nu daarmee voorbij wordt gegaan aan de (gewijzigde) omstandigheid dat de vader door de gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap op grond van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (BW) als overlevende ouder een voorkeurspositie heeft ten opzichte van een derde opvoeder. In dat geval geldt een zwaardere toets.
Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten, wordt op grond van het derde lid van voornoemd artikel slechts afgewezen indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet. Het gaat dan niet alleen om gegronde vrees voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van het kind in die zin dat de ouder in de zorg voor het kind zou tekortschieten, maar ook om gegronde vrees dat het kind de overgang naar een ander gezin niet goed zal kunnen verwerken (Hof Amsterdam 23 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2522). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat pas indien duidelijk is dat de kinderen niet door de vader kunnen worden opgevoed, een afwijzende beslissing over het gezag kan volgen en [(voorlopige) voogdes1] de volledige voogdij over de kinderen zal kunnen krijgen. Hiervan uitgaande had de Raad moeten onderzoeken niet óf maar hóe (onder welke voorwaarden en met ondersteuning van welke hulpverlening) de kinderen bij de vader kunnen worden geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de Raad onvoldoende antwoord geeft op deze vraag. Het zich baseren op de enkele mededeling van de Duitse autoriteiten dat die hulpverlening in Duitsland niet aanwezig is is niet toereikend om te concluderen dat passende hulp niet geboden kan worden, nu blijkens het dossier deze autoriteiten zonder enige onderbouwing ervan uitgaan dat de vader is getraumatiseerd en dit trauma betrekken bij hun negatieve reactie.
Dat betekent dat met een nieuw onderzoek door de Raad eerst moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden kan worden toegewerkt naar een plaatsing bij de vader en dat daarvoor concreet hulpverlening moet worden aangereikt. Pas aan de hand van die bevindingen kan worden beoordeeld of de belangen van de kinderen worden geschaad bij inwilliging van het verzoek van de vader.
Namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat hij inziet dat bij toekenning van het gezag aan hem de kinderen niet direct bij hem kunnen worden geplaatst, maar dat zij zorgvuldig en ieder op hun eigen tempo bij hem worden geplaatst. Dat betekent dat het gezag in eerste instantie gepaard zal moeten gaan met een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing om de overgang naar de vader zorgvuldig te kunnen laten plaatsvinden. In dat kader kan hulpverlening worden ingezet en overgedragen aan de bevoegde Duitse instanties, zodat voor de kinderen een ‘soft landing’ kan worden gewaarborgd. De rechtbank acht dit redelijkerwijs een te volgen traject.
Bepalend daarvoor zijn enerzijds de opvoedingsbehoeften van de kinderen en anderzijds de opvoedingscapaciteiten van de vader. De rechtbank gaat er in dat kader met de Raad vanuit dat in de huidige gezinnen wordt voorzien in de (bijzondere) opvoedingsbehoeften van de kinderen. Dat veronderstelt dat de opvoedingsbehoeften van de kinderen voorafgaand aan de overplaatsing van het crisispleeggezin naar de huidige pleeggezinnen in kaart zijn gebracht om de gekozen gezinnen op objectieve criteria te kunnen koppelen. Dit ‘matchingsprofiel’ zal dan ook als maatstaf of richtlijn kunnen dienen om te beoordelen of de vader hierin - met de inzet van de juiste hulpverlening - kan voorzien.
De rechtbank heeft op basis van het nu voorliggende rapport onvoldoende inzicht verkregen in de opvoedcapaciteiten van de vader, althans kan het onderzoek op basis van de nu voorliggende gegevens naar haar oordeel in ieder geval niet de verstrekkende conclusie van de Raad dragen dat de vader níet over de juiste opvoedcapaciteiten beschikt om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Zo hebben beide kinderen de vader na het overlijden van de moeder in september, december, februari en mei in totaal vier keer voor de duur van één uur onder begeleiding van de voogdes en de pleegmoeder van [minderjarige 2] gezien. Niet is duidelijk of de kinderen tijdens deze contactmomenten de vader los van elkaar hebben gezien, of dat de vader gelijktijdig met beide kinderen contact had. De conclusies die door de voogdes aan deze contactmomenten worden verbonden zijn verstrekkend, maar verslagen ter onderbouwing hiervan ontbreken. In verband met het aanvullende raadsonderzoek is besloten om NIKA in te zetten om de interactie tussen de vader en de kinderen te observeren. Er hebben twee interactiemomenten plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 2] bij [organisatie] , waarvan een verslag is bijgevoegd. Tussen [minderjarige 1] en de vader hebben gedurende het onderzoek geen observaties plaatsgevonden.
Verder beschouwt de Raad de omstandigheid dat de vader in Duitsland woont, de Nederlandse taal niet machtig is en de Duitse taal slechts beperkt spreekt en fulltime werkt als een sterk belemmerende factor voor zowel het contact met de kinderen als met de (Duitse) hulpverlening. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voorbijgegaan aan het feit dat de kinderen pas 1 en 3 jaar oud zijn en de vader hen aanspreekt in hun moedertaal en de kinderen Eritrese waarden en normen, die zij van hun moeder hebben meegekregen, kan bijbrengen. Tegelijkertijd volgt uit het raadsonderzoek dat de vader in Duitsland een netwerk van (onder meer Eritrese) kennissen en hulpverleners om zich heen heeft, die hem waar nodig kunnen ondersteunen bij instanties. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderzocht in hoeverre deze en andere praktische bezwaren kunnen worden weggenomen met de juiste hulpverlening. Ter zitting is gebleken dat de vader zelfs al afspraken heeft gemaakt met zijn werkgever over de opvang van de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat van de voogdes en de Raad de uiterste inspanning mag worden verwacht om op korte termijn de voorwaarden voor een plaatsing van de kinderen bij de vader in kaart te brengen, naar analogie van het bepalen van het perspectief van de kinderen zoals te doen gebruikelijk bij het nemen van een opvoedbeslissing in het kader van uithuisplaatsingen, zodat aan de hand van het matchingsprofiel kan worden beoordeeld of de vader in staat is voor de kinderen te zorgen.
Daarvoor dient op individueel niveau inzichtelijk te worden gemaakt met welke problematiek de kinderen kampen en wat zij in dat verband nodig hebben van hun opvoeder. Mocht geconcludeerd worden dat er bovengemiddelde opvoedingscapaciteiten nodig zijn, zoals met name ten aanzien van [minderjarige 1] wordt gesteld, dan dient in kaart te worden gebracht wat concreet van een opvoeder wordt verwacht en welke concrete hulpverlenende instanties in Nederland en Duitsland de vader hierin (binnen het vrijwillige en gedwongen kader) kunnen ondersteunen. [organisatie] heeft aan de hand van de observatiemomenten tussen de vader en [minderjarige 2] op dit punt globale aanbevelingen gedaan aan de hand waarvan hulpverlening in Nederland en Duitsland kan worden ingezet. De rechtbank acht het een taak van [(voorlopige) voogdes1] als huidige voogdes van de kinderen om hulpverlening voor de vader in te zetten, zodat hij inzicht kan krijgen in wat de kinderen nodig hebben en hierop opvoedingsvaardigheden kan ontwikkelen. Ook zal op andere gebieden (zoals taal, huisvesting en kinderopvang) hulpverlening moeten worden ingezet om de geconstateerde praktische en andere belemmeringen weg te nemen. Daarbij geeft de rechtbank de Raad en [(voorlopige) voogdes1] in overweging dat de vader weliswaar in Duitsland woont, maar dat dit niet ver over de grens bij Venlo is. Het verdient aanbeveling om de Raad voor de Kinderbescherming in die regio te benaderen om de mogelijkheden van de in te schakelen hulpverlening in Duitsland en/of Nederland in kaart te brengen.
Om een en ander in de praktijk te kunnen toepassen en beoordelen vereist dit naar het oordeel van de rechtbank ook dat de contactmomenten tussen de vader en de kinderen anders worden vormgegeven en geïntensiveerd. Verwacht mag worden dat de kinderen eenmaal per twee weken een-op-een-contact hebben met de vader, waarbij de interactie wordt geobserveerd en begeleid door een professionele instantie. Het contactmoment zal per kind een half uur tot een uur duren. Daarnaast dient de voogdes ervoor zorg te dragen dat de kinderen tenminste eenmaal per maand contact hebben met de vader in een familiale omgeving, dat wil zeggen bij de broer van de moeder of bij de eigen familie van de vader. De kinderen hebben de vader eerder bezocht bij een broer van de moeder en bij eigen familie van de vader. Het is essentieel dat de kinderen in contact blijven met hun Eritrese familieleden.
Pas indien duidelijk in kaart is gebracht wat de opvoedingsbehoeften van de kinderen zijn en wat de vader hierin kan bieden, kan worden beoordeeld of de belangen van de kinderen worden geschaad bij inwilliging van het verzoek van de vader om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank verzoekt de Raad de bevindingen en conclusies van het eigen onderzoek en van [(voorlopige) voogdes1] neer te leggen in een verkort rapport.
De rechtbank overweegt dat het tijdsverloop niet ten gunste van de kinderen is en acht het van belang dat het aanvullende onderzoek met spoed wordt uitgevoerd. Het belang van de kinderen vergt dat op korte termijn een beslissing wordt genomen over hun toekomstperspectief. De rechtbank spreekt de hoop uit dat met het aanvullende onderzoek meer inzicht kan worden verkregen in de mogelijkheden van de vader om de kinderen op te voeden, zodat daarna een beslissing kan worden genomen op de voorliggende verzoeken die recht doet aan de belangen van de kinderen.
Om de voortgang te waarborgen zal de rechtbank een nadere mondelinge behandeling bepalen op 1 december 2021 te 12.00 uur ter gelegenheid waarvan de resultaten van het nader onderzoek worden besproken. De rechtbank verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling de resultaten van het nader onderzoek in het geding te brengen.
In afwachting van het nadere rapport van de Raad houdt de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de voogdij aan.