4.5.Ten behoeve van haar zoon voert eiseres aan dat hij een BMA-beoordeling had moeten krijgen. Er is sprake van ontwikkelingsproblematiek. Ook moet verweerder beoordelen of er in zijn geval sprake is van 'overige klemmende redenen van humanitaire aard'. Onderzocht moet worden of het belang van de jonge minderjarige (zijn veiligheid en ontwikkeling) in de weg staat aan terugkeer van het kind en zijn moeder gelet op de gewelddadige vader. Terugkeer naar Kenia betekent groot risico, nu eiseres niet kan terugvallen op een netwerk.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder eiseres in totaal drie keer heeft gehoord over haar asielmotieven. Dat is in een tijdsbestek van in totaal vier maanden door verschillende ambtenaren en tolken gebeurd, met aanzienlijke tussenpozen. Uit de verslagen van de gehoren blijkt dat – ondanks dat het zoontje van eiseres de gehoren herhaaldelijk heeft verstoord – zij telkens tevreden was over hoe de gehoren zijn verlopen.
6. Verweerder mocht de problemen met [naam 2] in de basis zien als privéproblemen. Eiseres vreesde dat [naam 2] haar zoon zal afnemen, en schetste relatieproblemen en huiselijk geweld. Duidelijk is dat eiseres bang is het gezag over [appellant] te verliezen. Ook als de rechtbank daarvan uitgaat, maakt dat nog niet dat verweerder eiseres bescherming dient te verlenen. Verweerder wijst er terecht op dat eiseres zelf verklaard heeft van [naam 2] niets meer gehoord te hebben en dat hij met andere dingen bezig is.
7. Verweerder mocht verder aan eiseres tegenwerpen dat zij ongerijmd heeft verklaard over dat en waarom [naam 2] van gedachte zou zijn veranderd over haar organisatie. Niet valt in te zien dat hij aangifte tegen haar of haar organisatie zou doen en welke bewijzen hij dan zou kunnen overleggen, terwijl hij eerder het doel van die organisatie onderschreef en er zelf bij betrokken was. Dat verweerder vraagtekens zet bij het doel van die aangifte, past ook bij het gegeven dat hetgeen binnen die organisatie gebeurde niet illegaal was.
Problemen met de Keniaanse autoriteiten
8. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder terecht de vervolging door de Keniaanse autoriteiten ongeloofwaardig mocht achten. Eiseres heeft niet concreet gemaakt dat en hoe zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Op de vraag of de autoriteiten niet al wisten dat er LHBT’ers actief waren in haar organisatie heeft eiseres het volgende verklaard: “De vraag stellen is één. Een vervolging is twee. Daar moeten ze wel bewijs voor hebben.” Dat past bij het gegeven dat haar organisatie legaal was, maar roept eens te meer de vraag op waarom eiseres dan in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. Zelfs al zou worden aangenomen dat de ex-verloofde van eiseres, [naam 2] , bereid zou zijn geweest met informatie over de organisatie naar de autoriteiten te stappen, valt niet in te zien met welke bewijzen [naam 2] had kunnen komen. Dat [naam 2] de autoriteiten zover zou hebben gekregen tot vervolging over te gaan enkel met behulp van omkoping, zoals eiseres zelf heeft verklaard, is zoals verweerder constateert slechts gebaseerd op vermoedens en niet nader onderbouwd. Eiseres heeft wel verklaard dat de politie bij drie demonstraties haar verhoord heeft, de laatste in december 2016, maar onduidelijk blijft waarom de douane eiseres vijf maanden later, in april 2017, ongehinderd liet uitreizen op haar eigen paspoort.
9. De door eiseres overgelegde documenten die zouden bewijzen dat zij te vrezen heeft voor de autoriteiten kunnen haar niet baten. Bureau Documenten heeft deze stukken beoordeeld en kan de authenticiteit ervan niet vaststellen. Die vaststelling is gedaan tegen de achtergrond dat uit openbare bronnen blijkt dat corruptie in Kenia een veelvoorkomend fenomeen is en dat dergelijke documenten op illegale wijze verkregen kunnen worden tegen betaling.
10. De vraag die dan resteert is of verweerder op andere wijze onderzoek zou moeten doen naar die documenten. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Norm voor de feitelijke beoordeling in asielzaken is niet of verweerder al het mogelijke heeft gedaan om uit te sluiten dat sprake is van vervolging. Het ligt primair op de weg van degene die om asiel verzoekt om dat verzoek te onderbouwen, niet alleen met een relaas maar ook zo veel mogelijk met documenten. Verweerder mocht aan eiseres tegenwerpen dat zij die documenten zo laat heeft overgelegd. Verweerder wijst er ook terecht op dat het belang van documenten van meet af aan aan eiseres is voorgehouden. Bovendien heeft verweerder eiseres in ruime mate in de gelegenheid gesteld om haar relaas te doen. Onder die omstandigheden brengt noch de samenwerkingsverplichting, noch het arrest Singhen evenmin het beginsel van fair play met zich dat verweerder gehouden zou zijn een aanvullend onderzoek naar de documenten te gelasten, waarvan de meerwaarde en de uitkomst onzeker is. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2017en werkinstructie 2014/10 slaagt daarom niet.
11. Daar komt inhoudelijk bezien nog het volgende bij. Met verweerder acht de rechtbank het bevreemdend dat de documenten zijn gedateerd op november 2017, terwijl eiseres al in april 2017 is gevlucht. Ook heeft haar advocaat haar in de brief van 11 december 2019 geschreven verbijsterd te zijn dat zij heel goed weet verdachte te zijn en voor de rechtbank moet verschijning en dan besluit ondergronds te gaan voor twee jaar zonder enige communicatie. Dat dat vragen oproept bij verweerder, is te begrijpen. Ook hierover heeft eiseres echter geen opheldering gevraagd bij haar advocaat.
12. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er voor [appellant] geen BMA-advies gevraagd hoefde te worden, omdat – zoals ter zitting is bevestigd – [appellant] (nog) geen behandeling ondergaat.
Overige klemmende humanitaire redenen
13. Namens eiseres is ook nog een uitdrukkelijk beroep gedaan op de door verweerder ambtshalve te beoordelen overige klemmende redenen van humanitaire aard als grond voor verblijf. Daarbij is verwezen naar Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2019/7.
14. Dat ter zitting gedane beroep stuit reeds af op het bepaalde in artikel 3:6a van het Vreemdelingenbesluit, waarin een dergelijke grond voor ambtshalve vergunningverlening in een asielprocedure niet wordt genoemd.
15. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank geëmotioneerd voorgehouden dat zij niet zonder reden op de vlucht is geslagen. Zij had immers een goede baan bij de universiteit, die zou zij niet lichtzinnig opgeven. Zij wordt nu al bijna vier jaar opgevangen in Nederland, maar dit ervaart zij als een gevangenis.
16. Ook al neemt de rechtbank aan dat eiseres niet lichtzinnig en niet zonder reden is vertrokken aan Kenia, dan maakt dat nog niet dat verweerder haar asiel dient te verlenen. Voor het verlenen van asiel is meer nodig: niet een persoonlijke, subjectieve vrees voor vervolging, maar een vrees die objectief gerechtvaardigd is. Dat is ook wat verweerder heeft beoordeeld. Voor zover sprake is van vrees voor familie ( [naam 2] ) die leidt tot het vertrek, is ook die vrees op zich niet genoeg, maar moet die vrees ook nog eens asielrechtelijk relevant zijn. Daarvan is hier echter niet gebleken.
17. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, heeft eiseres geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening, dat zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.