ECLI:NL:RBDHA:2021:10005
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van de rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid en incompetentie
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op omstandigheden die zich hadden voorgedaan tijdens de zitting van 28 mei 2021. De verzoeker had op die zitting aan de rechter aangegeven dat er fouten waren gemaakt en dat de rechtbank geen einduitspraak mocht doen, maar een tussenuitspraak moest wijzen. Hij heeft echter gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek tot 23 juni 2021, meer dan drie weken na de zitting, zonder een redelijke verklaring voor deze vertraging te geven. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gehandeld, aangezien het verzoek onmiddellijk na de omstandigheden die aanleiding gaven tot de wraking ingediend had moeten worden. De wrakingskamer vond de stelling van de verzoeker dat hij pas vlak voor 23 juni 2021 op de hoogte was van de voorgenomen uitspraak van de rechter niet relevant, omdat de rechter dit al aan het einde van de zitting op 28 mei 2021 had aangekondigd. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek te laat was ingediend en dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek kon plaatsvinden. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.