ECLI:NL:RBDHA:2021:10005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
C/09/614393 / KG RK 21-800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid en incompetentie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op omstandigheden die zich hadden voorgedaan tijdens de zitting van 28 mei 2021. De verzoeker had op die zitting aan de rechter aangegeven dat er fouten waren gemaakt en dat de rechtbank geen einduitspraak mocht doen, maar een tussenuitspraak moest wijzen. Hij heeft echter gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek tot 23 juni 2021, meer dan drie weken na de zitting, zonder een redelijke verklaring voor deze vertraging te geven. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gehandeld, aangezien het verzoek onmiddellijk na de omstandigheden die aanleiding gaven tot de wraking ingediend had moeten worden. De wrakingskamer vond de stelling van de verzoeker dat hij pas vlak voor 23 juni 2021 op de hoogte was van de voorgenomen uitspraak van de rechter niet relevant, omdat de rechter dit al aan het einde van de zitting op 28 mei 2021 had aangekondigd. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek te laat was ingediend en dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek kon plaatsvinden. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/49
zaak- /rekestnummer: C/09614393 / KG RK 21-800
Beslissing van 23 augustus 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
procederend in persoon,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
[belanghebbende 1] ;
[belanghebbende 2] ;
[belanghebbende 3] ;
[belanghebbende 4] ;
het Openbaar Ministerie .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 juni 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 mei 2021 in na te melden hoofdzaak;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 28 juli 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 9 augustus 2021 zijn via een videoverbinding verschenen:
- verzoeker;
- [gemachtigde belanghebbenden 1 t/m 5] , die in de hoofdzaak is verschenen namens het Openbaar Ministerie en die in die procedure een algemene machtiging heeft overgelegd ten aanzien van de belanghebbenden sub 1 tot en met 4.
1.3.
De rechter en de overige belanghebbenden hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8932389 RL EXPL 20-50714 tussen verzoeker en de belanghebbenden (hierna ook: de hoofdzaak). In de hoofdzaak heeft verzoeker, kort gezegd, verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van 9 augustus 2021, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Ter zitting van 28 mei 2021 in de hoofdzaak is aan de orde gekomen dat [gemachtigde belanghebbenden 1 t/m 5] niet gemachtigd was namens de vier te horen getuigen. Verder heeft verzoeker op die zitting aan de rechter voorgehouden dat de individuele getuigen door de rechtbank hadden moeten worden aangeschreven om in rechte te verschijnen. Als de rechtbank of i.c. de rechter dat niet (juist) heeft gedaan dan levert dat een vorm van incompetentie en partijdigheid op. Kort voorafgaand aan het schriftelijke wrakingsverzoek is verzoeker echter gebleken (uit de reactie van de rechter in twee andere wrakingszaken van verzoeker) dat de rechter voornemens is om op 25 juni 2021 uitspraak te doen. De rechter is dus incompetent en partijdig. Verzoeker wordt daardoor benadeeld en de wederpartij bevoordeeld.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en hij heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op omstandigheden die zich op de zitting van 28 mei 2021 hebben voorgedaan. Verzoeker heeft toegelicht dat hij op die zitting aan de rechter heeft voorgehouden wat er verkeerd is gegaan en wie daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Verzoeker heeft op die zitting aan de orde heeft gesteld dat de rechtbank volgens hem zo niet verder kan en geen einduitspraak mag doen maar een tussenuitspraak zou moeten wijzen, zodat de individuen boven tafel komen. Verzoeker heeft vervolgens gewacht met het doen van zijn wrakingsverzoek tot 23 juni 2021. Voor het tijdsverloop van meer dan drie weken is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven.
3.4.
De wrakingskamer ziet in dit verband niet de relevantie van de stelling van verzoeker dat hem pas vlak voor 23 juni 2021 is gebleken dat de rechter voornemens was om op 25 juni 2021 uitspraak te doen. Dat de rechter na het sluiten van de mondelinge behandeling een beschikking zou gaan wijzen (daargelaten op welke datum dat zou zijn) heeft de rechter immers aan het einde van de zitting van 28 mei 2021 al aangekondigd. Wat de aard van die beschikking zal zijn (wel of geen tussenbeschikking) en hoe die beschikking zal luiden, is op dit moment nog niet bekend. Dat is dus niet anders dan ten tijde van de zitting van 28 mei 2021.
3.5.
Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de belanghebbenden;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en E.A.W. Schippers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.