ECLI:NL:RBDHA:2020:9657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch rapport en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde F.A. Celestina, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door B.M. de Wolff. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door verweerder bij besluit van 1 februari 2019 werd geweigerd, omdat eiseres per 5 maart 2019 voor 25,21% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in bezwaar bevestigd. Eiseres was van mening dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen en dat de medische rapporten niet deugdelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun rapporten te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden was gebaseerd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F.A. Celestina),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
5 maart 2019 eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 17 maart 2020. In verband met de maatregelen rondom het Coronavirus is die zitting niet doorgegaan. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als pedagogisch medewerker voor 36 uur per week. Zij is op 7 maart 2017 voor dit werk uitgevallen vanwege lichamelijke en psychische klachten, welke hun oorzaak vinden in een aanrijding door een auto op 24 februari 2017. Eiseres heeft op 6 december 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres per 5 maart 2019 voor 25,21% arbeidsongeschikt is te achten. Dat is minder dan 35%, zodat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. Verweerder heeft hieraan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en zich na heroverweging van dat besluit op het standpunt gesteld dat eiseres per
5 maart 2019 voor 25,24% arbeidsongeschikt is te achten, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid niet verandert. De beslissing om een WIA-uitkering te weigeren is bij het bestreden besluit niet gewijzigd. Verweerder heeft hieraan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij voert in beroep aan dat haar klachten zijn onderschat. Er is onvoldoende gewicht toegekend aan de medische expertise van 10 juni 2019, die zij in bezwaar heeft overgelegd. Ook is de urenbeperking niet haalbaar. Tot slot betoogt eiseres dat zij de geduide functies niet kan uitoefenen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 17 januari 2019 op het spreekuur gezien en haar medisch onderzocht. De bevindingen zijn door de primaire verzekeringsarts neergelegd in een rapport van 18 januari 2019. Hierin staat onder meer vermeld dat eiseres zichzelf volledig arbeidsongeschikt acht vanwege lichamelijke en psychische belemmeringen. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is te achten, omdat zij niet voldoet aan de uitzonderingscategorieën zoals neergelegd in het Schattingsbesluit. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiseres bekend is met chronische pijn aan beide heupen en dat eiseres volgens de huisarts kampt met een slijmbeursontsteking in de rechterheup. Op basis van het dossier en bevindingen uit eigen onderzoek komt de primaire verzekeringsarts tot de conclusie dat de forse belemmeringen die eiseres aan haar heup(en) ervaart niet geheel passend zijn. Wel stelt de primaire verzekeringsarts de diagnose pijn in onderste extremiteiten, aan beide heupen, vast. Om overbelasting van de heupen te voorkomen zijn fysieke beperkingen aangenomen ten aanzien van duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen of lopen tijdens werk, trappenlopen, klimmen, zitten tijdens werk, staan en staand tijdens werk, geknield of gehurkt actief zijn. Ook stelt de primaire verzekeringsarts de diagnose PTTS vast en daarom heeft zij aanleiding gezien beperkingen op te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren voor conflict hanteren, vervoer en ten aanzien van een werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder verhoogd persoonlijk risico, waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact is met patiënten of hulpbehoevenden, zonder leidinggevende aspecten en zonder eindverantwoordelijkheden. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts een preventieve urenbeperking opgenomen vanwege PTSS en stelt zij zich op het standpunt dat fysiotherapie geen indicatie is voor een medische urenbeperking. Eiseres kan gemiddeld 8 uur per dag en maximaal 32 uren per week werken. De primaire verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiseres in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op
23 september 2019 een rapport uitgebracht. Hierin komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres correct heeft weergegeven in de FML en dat rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres, zoals deze konden worden geobjectiveerd. Daarbij merkt de verzekeringsarts b&b op dat er inconsistenties zijn met betrekking tot de geclaimde lichamelijke en psychische klachten. Het chronisch pijnsyndroom rond de rechterheup kon zowel door de neuroloog als de orthopeed niet worden geobjectiveerd en de MRI liet ook geen afwijkingen zien. Daarnaast heeft de medische expertise (die op verzoek van eiseres is verricht) de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gegeven zijn standpunt over de psychische beperkingen te wijzigen. Ook heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien om de voorgestelde urenbeperking (uit het expertise rapport) van 12 uur te volgen. Volgens de verzekeringsarts b&b is een urenbeperking van 30 uur passend gelet op het dagverhaal van eiseres, de bereikte verbeteringen, de afbouw van medicatie en het ontbreken van een energetische ziekte.
4.4.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming en de juistheid van het medisch rapport dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiseres is door de verzekeringsartsen gezien, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden en de dossiergegevens zijn bestudeerd en kenbaar in de beoordeling betrokken. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b gezondheidsklachten van eiseres over het hoofd heeft gezien. Dat eiseres het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts b&b, leidt niet tot het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of onjuist is. Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres haar klachten ernstiger ervaart dan de verzekeringsarts b&b doet en dat zij vindt dat verweerder haar belastbaarheid heeft overschat. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt echter dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
4.5.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar gezondheidsklachten zijn onderschat, faalt dit betoog. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat in het dossier geen medische informatie zit waaruit blijkt dat de inschatting van de verzekeringsartsen omtrent de belastbaarheid van eiseres onjuist is. Ook de medische expertise (die bij de heroverweging in bezwaar in de beoordeling is betrokken) geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts beperkingen heeft aangenomen op gebieden die in de medische expertise worden genoemd. Voorts acht de rechtbank van belang dat het de tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om de medische beperkingen van een betrokkene te vertalen in een FML. [1] Het betoog van eiseres dat de urenbeperking niet haalbaar is, slaagt evenmin. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit standpunt niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank volgt de toelichting van de verzekeringsartsen over de urenbeperking, nu er geen aanknopingspunten zijn aan deze toelichting te twijfelen en van onjuistheid ervan niet is gebleken.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.
4.7.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. De primaire arbeidsdeskundige heeft op 31 januari 2019 een rapport uitgebracht. Op basis van de FML van de primaire verzekeringsarts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). Ook zijn er nog twee reservefuncties geduid. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b op
25 september 2019 een rapport opgemaakt. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat eiseres ongeschikt is voor één van de geduide reservefuncties, omdat zij niet voldoet aan de daarvoor vereiste opleidingsrichting. Alle overige primair geduide functies blijven als passend gehandhaafd. Uitgaande van de juistheid van de FML is de arbeidsdeskundige b&b terecht tot deze conclusie gekomen en naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies.
5. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 5 maart 2019 een WIA-uitkering is geweigerd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6471.