ECLI:NL:CRVB:2009:BK6471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een uitkering te verstrekken op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 29 januari 2007, waarin was vastgesteld dat zij per 8 januari 2007 geen recht had op een uitkering. De rechtbank had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, en appellante was het daar niet mee eens.

De Raad heeft in zijn overwegingen de deskundigheid van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater E.F. van Ittersum gevolgd. Van Ittersum had in zijn rapport van 3 juni 2008 geconcludeerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk en de geduide functies. Appellante had echter verzocht om een deskundige op het gebied van fibromyalgie in te schakelen, omdat zij van mening was dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het onderzoek van Van Ittersum niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rechtbank terecht geen fibromyalgie deskundige had benoemd.

De Raad concludeerde dat de bedrijfsarts niet had aangegeven op welke basis zij haar conclusies had getrokken en dat het niet de taak van een bedrijfsarts was om een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in te vullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en het hoger beroep van appellante werd verworpen.

Uitspraak

09/778 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2008, 07/2310
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 16 oktober 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 29 januari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante per 8 januari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is primair in staat geacht haar eigen werk als inpakster te verrichten. Subsidiair zijn er functies geduid waarmee appellante een verlies aan verdiencapaciteit heeft van minder dan 35%.
1.2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater E.F. van Ittersum appellante onderzocht en zijn bevindingen in een rapport van 3 juni 2008 vastgelegd. Van Ittersum heeft zich voor wat betreft de psychische aspecten kunnen verenigen met de conclusies van de verzekeringsarts zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2007. Van Ittersum heeft appellante geschikt geacht voor haar eigen werk alsmede voor de geduide functies. Wel heeft Ittersum de rechtbank geadviseerd betrokkene te laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige op het gebied van fibromyalgie.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat het onderzoek van de deskundige niet op zorgvuldige en juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van Van Ittersum dat appellante op de in geding zijnde datum in staat was haar eigen werk te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige op het gebied van fibromyalgie in te schakelen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het rapport van de deskundige niet eenduidig en consistent is en dat de rechtbank ten onrechte geen fibromyalgie deskundige heeft benoemd. Appellante verzoekt de Raad een dergelijke deskundige in te schakelen. Appellante beroept zich voorts op een Functie- en mogelijkhedenlijst van 4 juni 2007 die is ingevuld door een bedrijfsarts. Hieruit blijkt, naar de mening van appellante, dat zij veel meer beperkt is dan in de FML is aangenomen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat er gebreken kleven aan het onderzoek of de conclusies die uit dat onderzoek voortkomen. De Raad is daarnaast van oordeel dat de rechtbank terecht geen deskundige op het gebied van fibromyalgie heeft benoemd. In het dossier bevinden zich voldoende gegevens waarop de bezwaarverzekeringsarts zich voor wat betreft de uit de fibromyalgie voortvloeiende de beperkingen op heeft kunnen baseren zoals informatie van de huisarts en de reumatoloog. Die gegevens waren bij de bezwaarverzekeringsarts bekend en zijn meegewogen bij de beoordeling. De Raad ziet dan ook geen reden het verzoek van appellante een deskundige te benoemen in te willigen.
4.3. Voorts overweegt de Raad dat aan de Functie- en mogelijkhedenlijst van 4 juni 2007, waarin appellante op vrijwel alle onderdelen sterk tot maximaal beperkt wordt geacht, niet de waarde gehecht kan worden die appellante daaraan gehecht wenst te zien. De Raad overweegt hiertoe dat de bedrijfsarts niet kenbaar heeft gemaakt waar zij haar conclusies op baseert. Het is bovendien niet de specifieke taak en deskundigheid van een bedrijfsarts (zoals die dat wel is voor een verzekeringsarts) om een dergelijke lijst in te vullen.
5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
TM