5.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend heeft de rechtbank acht geslagen op de over hem uitgebrachte rapporten, te weten:
- een Pro Justitia-rapport psychiatrisch onderzoek van 25 augustus 2020, opgesteld door A.C. Hoek (psychiater);
- een Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek van 24 augustus 2020, opgesteld door R.M. de Groot (GZ-psycholoog);
- een reclasseringsadvies van 31 augustus 2020, opgesteld door [reclasserings medewerker] .
Uit het rapport van de psychiater volgt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Ten tijde van het ten laste gelegde heeft de verdachte last gehad van paranoïde wanen, somatische wanen, grootheidswanen en akoestische en haptische hallucinaties. Daarbij was sprake van een ernstig gestoord realiteitsbesef en van oordeel- en kritiekstoornissen. Het ten laste gelegde komt direct uit de psychotische belevingen voort. De rapporteur adviseert om die reden om de ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie. Vanuit de schizofrenie heeft de verdachte betrekkings- en grootheidswanen en hallucinaties die zijn belevings- en gevoelswereld in beslag nemen en zijn gedrag volledig sturen. Ten tijde van het ten laste gelegde werden de keuzes en het handelen van de verdachte door die wanen en hallucinaties gestuurd. De verdachte kon vanwege de ziekelijke stoornis geen andere gedragskeuzes maken. De rapporteur adviseert om die reden de ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank kan zich verenigen met deze overwegingen en conclusies en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van alle feiten.
Recidiverisico en behandelkader
De psychiater concludeert omtrent het recidiverisico en het behandelkader als volgt. De aard van de wanen, de beperkte sociale controle en het feit dat bij de verdachte geen ziekte-inzicht bestaat, dragen bij aan een verhoogd recidiverisico. De kans op gewelddadig gedrag op korte, middellange en langere termijn wordt als hoog ingeschat indien de situatie ongewijzigd blijft. De verdachte heeft een langdurige klinische behandeling nodig voor zijn complexe en chronische psychiatrische problematiek en daarmee het terugdringen van het risico op recidive. Het is primair van belang dat wordt ingezet om de medicamenteuze behandeling voor de psychische problematiek adequaat te behandelen. Tevens dient onderzoek naar de persoonlijkheid van de verdachte te worden verricht. Het is van belang dat de verdachte voldoende structuur wordt aangeboden. Gelet op de problematiek en de daaruit voortkomende agressie en het ontbreken aan motivatie voor behandeling, biedt een vrijwillige behandeling binnen de reguliere ambulante of klinische geestelijke gezondheidzorg een onvoldoende kader. De tbs-maatregel met voorwaarden is vanwege het ernstige psychiatrische toestandsbeeld, het ontbreken van intrinsieke motivatie en ziekte-inzicht evenmin haalbaar. De verwachting is dat de verdachte niet in staat zal zijn om zich aan de voorwaarden te conformeren. De mogelijkheid van een civiele zorgmachtiging is onderzocht, maar zal niet toereikend zijn om het recidiverisico te doen verlagen en biedt derhalve onvoldoende bescherming van de maatschappij. Een forensisch kader is wenselijk. De enige mogelijkheid die resteert om de verdachte een passende behandeling op te leggen is daarom tbs met dwangverpleging.
De psycholoog concludeert omtrent het recidiverisico en het behandelkader als volgt. De verdachte is gedurende 20 jaar in behandeling voor zijn psychotische problematiek. Hoewel de psychische wanen hetzelfde zijn gebleven, is de agressie toegenomen. De agitatie staat momenteel op de voorgrond. Zodra iemand in het waansysteem van de verdachte komt, is gelet op de verhoogde agitatie een aanzienlijk risico op geweldsuitingen aanwezig. Hij is een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. De verdachte lijkt langdurig te zijn overvraagd door het gebrek aan structuur en onvoldoende steun en toezicht van buitenaf. Gelet op deze risicofactoren en de zeer beperkte aanwezige beschermende factoren, is sprake van een hoog recidiverisico. De verdachte heeft antipsychotica nodig om te stabiliseren. Vanwege de chronische problematiek, het gebrek aan ziekte-inzicht en zelfcontrole, behoort een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek of een tbs-maatregel met voorwaarden niet tot de mogelijkheden. De verwachting is dat de verdachte niet in staat zal zijn zich aan de voorwaarden te conformeren. De reeds langdurige behandeling in de reguliere GGZ heeft onvoldoende effect gesorteerd. Een civiele zorgmachtiging van een half jaar biedt dan ook onvoldoende tijd om de psychische wanen te behandelen en de verdachte door middel van een medicamenteuze behandeling te stabiliseren. Een behandeling dient in een forensisch kader met een hoog beveiligingsniveau te worden uitgevoerd. De verdachte is gelet op het voorstaande aangewezen op tbs met dwangverpleging.
Evenals de psychiater en de psycholoog schat de reclassering het recidiverisico hoog in omdat de medicatie die de verdachte gebruikt er, ook in de afgelopen periode, niet toe heeft geleid dat de wanen onderdrukt worden. In het rapport van 31 augustus 2020 beschrijft de reclassering dat het vrijwel niet mogelijk was om een adequaat gesprek met de verdachte te voeren doordat hij bleef terugvallen in waanideeën. De verdachte heeft een ernstige psychiatrische ziekte met een chronisch verloop. Er is geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Er zijn weinig beschermende factoren en een hoge mate van onmacht. Er is sprake van agitatie, ook in de gestructureerde omgeving van het PPC waar de verdachte thans verblijft. De verdachte is vooral geïrriteerd omdat hij niet bij zijn vermogen kan komen
en niet zijn bedrijven ( [naam bedrijf] en restaurants) kan beheren. De inhoud van zijn wanen en betrekkingsideeën beheersen hem volledig. De reclassering adviseert aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. De verdachte heeft een langdurige behandeling nodig in een gestructureerde omgeving en tbs met dwangverpleging lijkt de enige mogelijkheid om betrokkene in een behandelsetting te krijgen die bij hem past en waarbij er een mogelijkheid is tot stapsgewijze resocialisatie waarbij de veiligheid van anderen en de maatschappij geborgd blijft.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De vraag is of door de rechtbank ambtshalve een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wfz kan worden afgegeven. Het verlenen van forensische zorg gebeurt op basis van een indicatiestelling door deskundigen. In een indicatiestelling worden de forensische zorgbehoefte en het vereiste beveiligingsniveau van een verdachte vastgelegd. De indicatiestelling is een advies over de benodigde zorg voor en de beveiligingsbehoefte van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke indicatiestelling ontbreekt en dus over onvoldoende gegevens beschikt om een zorgmachtiging te kunnen opleggen. De rechtbank wijst reeds om die reden het verzoek om een zorgmachtiging ambtshalve af te geven derhalve af.
Uit voornoemde Pro Justitia-rapporten is gebleken dat een behandeling door middel van een zorgmachtiging wel is overwogen, maar gelet op de duur en het beveiligingsniveau tekort zal schieten. Een zorgmachtiging biedt onvoldoende waarborgen dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Gelet op de inhoud van deze rapportages ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om alsnog over de benodigde indicatiestelling te kunnen beschikken.
Maatregel
Nu een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging naar het oordeel van de rechtbank niet tot de mogelijkheden behoort, resteert binnen het strafrecht slechts de mogelijkheid om aan de verdachte de tbs-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van tbs dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een misdrijf is als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts bestond tijdens het begaan van dat feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de chronische stoornis en de complexe problematiek van de verdachte en het daarmee aanzienlijke risico op geweldsuitingen. Het is daarom onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. Nu blijkens de rapportages het voor de verdachte vanwege zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde bedreiging niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft een verbale bedreiging geuit, die niet is voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreiging ook daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gebracht.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het bewezen verklaarde misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling wordt opgelegd, gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde voor het opleggen van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan derhalve maximaal vier jaar bedragen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
6. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.665,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.915,13 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.