ECLI:NL:RBDHA:2020:9630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
09/123593-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemaximeerde tbs met dwangverpleging vanwege verbale bedreiging en mishandeling

Op 2 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats], die thans gedetineerd is in het PPC te Scheveningen. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en vernieling, gepleegd op 6 mei 2020 te 's-Gravenhage. Tijdens de zittingen op 20 augustus en 18 september 2020 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.J.R. van Halderen, en de verdediging door zijn raadsman, mr. M.W. Stoet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend. De bewezenverklaring omvatte de bedreiging van [slachtoffer 1] met de woorden "ik ga je vermoorden", de mishandeling van [slachtoffer 2] door haar te slaan, en de vernieling van een ruit die toebehoorde aan [slachtoffer 2] en/of [woon coöperatie]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten geheel ontoerekeningsvatbaar was, zoals blijkt uit de rapporten van de psychiater en psycholoog, die schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis vaststelden.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij onder de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wordt geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel vereisen, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige klinische behandeling. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 440,13 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/123593-20
Datum uitspraak: 2 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het PPC te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 augustus 2020 (pro forma) en 18 september 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.R. van Halderen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.W. Stoet naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen op en/of tegen haar kaak, althans tegen haar gezicht en/of hoofd te stompen en/of te slaan;
3
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een (voordeur)ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [woon coöperatie] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de
rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid,
van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
ten aanzien van feit 1:
- een proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 6 mei 2020;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 september 2020;
ten aanzien van feit 2:
  • een proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 6 mei 2020;
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 september 2020;
ten aanzien van feit 3:
  • een proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 6 mei 2020;
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2020, PL1500-2020128479-15 (losbladig);
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 september 2020.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1
hij op 6 mei 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden";
2
hij op 6 mei 2020 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op en/of tegen haar kaak te slaan;
3
hij op 6 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een (voordeur)ruit, d
ieaan [slachtoffer 2] en [woon coöperatie] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van alle ten laste gelegde feiten en dat hij om die reden ten aanzien van deze feiten zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging).
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten die de rechtbank bewezen acht.
In het kader van de op te leggen maatregel heeft de raadsman bepleit dat het opleggen van een tbs-maatregel in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsman heeft het ambtshalve afgeven van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) verzocht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het onderzoek te heropenen teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het afgeven van een zorgmachtiging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend heeft de rechtbank acht geslagen op de over hem uitgebrachte rapporten, te weten:
  • een Pro Justitia-rapport psychiatrisch onderzoek van 25 augustus 2020, opgesteld door A.C. Hoek (psychiater);
  • een Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek van 24 augustus 2020, opgesteld door R.M. de Groot (GZ-psycholoog);
  • een reclasseringsadvies van 31 augustus 2020, opgesteld door [reclasserings medewerker] .
Uit het rapport van de psychiater volgt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Ten tijde van het ten laste gelegde heeft de verdachte last gehad van paranoïde wanen, somatische wanen, grootheidswanen en akoestische en haptische hallucinaties. Daarbij was sprake van een ernstig gestoord realiteitsbesef en van oordeel- en kritiekstoornissen. Het ten laste gelegde komt direct uit de psychotische belevingen voort. De rapporteur adviseert om die reden om de ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie. Vanuit de schizofrenie heeft de verdachte betrekkings- en grootheidswanen en hallucinaties die zijn belevings- en gevoelswereld in beslag nemen en zijn gedrag volledig sturen. Ten tijde van het ten laste gelegde werden de keuzes en het handelen van de verdachte door die wanen en hallucinaties gestuurd. De verdachte kon vanwege de ziekelijke stoornis geen andere gedragskeuzes maken. De rapporteur adviseert om die reden de ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank kan zich verenigen met deze overwegingen en conclusies en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van alle feiten.
Recidiverisico en behandelkader
De psychiater concludeert omtrent het recidiverisico en het behandelkader als volgt. De aard van de wanen, de beperkte sociale controle en het feit dat bij de verdachte geen ziekte-inzicht bestaat, dragen bij aan een verhoogd recidiverisico. De kans op gewelddadig gedrag op korte, middellange en langere termijn wordt als hoog ingeschat indien de situatie ongewijzigd blijft. De verdachte heeft een langdurige klinische behandeling nodig voor zijn complexe en chronische psychiatrische problematiek en daarmee het terugdringen van het risico op recidive. Het is primair van belang dat wordt ingezet om de medicamenteuze behandeling voor de psychische problematiek adequaat te behandelen. Tevens dient onderzoek naar de persoonlijkheid van de verdachte te worden verricht. Het is van belang dat de verdachte voldoende structuur wordt aangeboden. Gelet op de problematiek en de daaruit voortkomende agressie en het ontbreken aan motivatie voor behandeling, biedt een vrijwillige behandeling binnen de reguliere ambulante of klinische geestelijke gezondheidzorg een onvoldoende kader. De tbs-maatregel met voorwaarden is vanwege het ernstige psychiatrische toestandsbeeld, het ontbreken van intrinsieke motivatie en ziekte-inzicht evenmin haalbaar. De verwachting is dat de verdachte niet in staat zal zijn om zich aan de voorwaarden te conformeren. De mogelijkheid van een civiele zorgmachtiging is onderzocht, maar zal niet toereikend zijn om het recidiverisico te doen verlagen en biedt derhalve onvoldoende bescherming van de maatschappij. Een forensisch kader is wenselijk. De enige mogelijkheid die resteert om de verdachte een passende behandeling op te leggen is daarom tbs met dwangverpleging.
De psycholoog concludeert omtrent het recidiverisico en het behandelkader als volgt. De verdachte is gedurende 20 jaar in behandeling voor zijn psychotische problematiek. Hoewel de psychische wanen hetzelfde zijn gebleven, is de agressie toegenomen. De agitatie staat momenteel op de voorgrond. Zodra iemand in het waansysteem van de verdachte komt, is gelet op de verhoogde agitatie een aanzienlijk risico op geweldsuitingen aanwezig. Hij is een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. De verdachte lijkt langdurig te zijn overvraagd door het gebrek aan structuur en onvoldoende steun en toezicht van buitenaf. Gelet op deze risicofactoren en de zeer beperkte aanwezige beschermende factoren, is sprake van een hoog recidiverisico. De verdachte heeft antipsychotica nodig om te stabiliseren. Vanwege de chronische problematiek, het gebrek aan ziekte-inzicht en zelfcontrole, behoort een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek of een tbs-maatregel met voorwaarden niet tot de mogelijkheden. De verwachting is dat de verdachte niet in staat zal zijn zich aan de voorwaarden te conformeren. De reeds langdurige behandeling in de reguliere GGZ heeft onvoldoende effect gesorteerd. Een civiele zorgmachtiging van een half jaar biedt dan ook onvoldoende tijd om de psychische wanen te behandelen en de verdachte door middel van een medicamenteuze behandeling te stabiliseren. Een behandeling dient in een forensisch kader met een hoog beveiligingsniveau te worden uitgevoerd. De verdachte is gelet op het voorstaande aangewezen op tbs met dwangverpleging.
Evenals de psychiater en de psycholoog schat de reclassering het recidiverisico hoog in omdat de medicatie die de verdachte gebruikt er, ook in de afgelopen periode, niet toe heeft geleid dat de wanen onderdrukt worden. In het rapport van 31 augustus 2020 beschrijft de reclassering dat het vrijwel niet mogelijk was om een adequaat gesprek met de verdachte te voeren doordat hij bleef terugvallen in waanideeën. De verdachte heeft een ernstige psychiatrische ziekte met een chronisch verloop. Er is geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Er zijn weinig beschermende factoren en een hoge mate van onmacht. Er is sprake van agitatie, ook in de gestructureerde omgeving van het PPC waar de verdachte thans verblijft. De verdachte is vooral geïrriteerd omdat hij niet bij zijn vermogen kan komen
en niet zijn bedrijven ( [naam bedrijf] en restaurants) kan beheren. De inhoud van zijn wanen en betrekkingsideeën beheersen hem volledig. De reclassering adviseert aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. De verdachte heeft een langdurige behandeling nodig in een gestructureerde omgeving en tbs met dwangverpleging lijkt de enige mogelijkheid om betrokkene in een behandelsetting te krijgen die bij hem past en waarbij er een mogelijkheid is tot stapsgewijze resocialisatie waarbij de veiligheid van anderen en de maatschappij geborgd blijft.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De vraag is of door de rechtbank ambtshalve een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wfz kan worden afgegeven. Het verlenen van forensische zorg gebeurt op basis van een indicatiestelling door deskundigen. In een indicatiestelling worden de forensische zorgbehoefte en het vereiste beveiligingsniveau van een verdachte vastgelegd. De indicatiestelling is een advies over de benodigde zorg voor en de beveiligingsbehoefte van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke indicatiestelling ontbreekt en dus over onvoldoende gegevens beschikt om een zorgmachtiging te kunnen opleggen. De rechtbank wijst reeds om die reden het verzoek om een zorgmachtiging ambtshalve af te geven derhalve af.
Uit voornoemde Pro Justitia-rapporten is gebleken dat een behandeling door middel van een zorgmachtiging wel is overwogen, maar gelet op de duur en het beveiligingsniveau tekort zal schieten. Een zorgmachtiging biedt onvoldoende waarborgen dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Gelet op de inhoud van deze rapportages ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om alsnog over de benodigde indicatiestelling te kunnen beschikken.
Maatregel
Nu een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging naar het oordeel van de rechtbank niet tot de mogelijkheden behoort, resteert binnen het strafrecht slechts de mogelijkheid om aan de verdachte de tbs-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van tbs dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een misdrijf is als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts bestond tijdens het begaan van dat feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de chronische stoornis en de complexe problematiek van de verdachte en het daarmee aanzienlijke risico op geweldsuitingen. Het is daarom onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. Nu blijkens de rapportages het voor de verdachte vanwege zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde bedreiging niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft een verbale bedreiging geuit, die niet is voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreiging ook daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gebracht.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het bewezen verklaarde misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling wordt opgelegd, gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde voor het opleggen van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan derhalve maximaal vier jaar bedragen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
6. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.665,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.915,13 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade heeft hij geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 265,13 en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige. Daarnaast heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bewindvoerder van de verdachte opgeroepen had moeten worden en nu dit is nagelaten de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de materiële schade afgewezen dient te worden dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard behoudens het bedrag ten aanzien van het eigen risico. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om een toe te wijzen bedrag te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting is aan de orde gekomen of het vermogen van de verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld. Mocht daarvan sprake zijn, dan mist de verdachte de (zelfstandige) bevoegdheid tot beheer en beschikking over zijn vermogen. Die bevoegdheid ligt dan immers bij de bewindvoerder, die de verdachte bij de vervulling van zijn taak ook in rechte vertegenwoordigt. Op grond van artikel 51f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt deze regeling echter niet ten aanzien van de verdachte in een strafprocedure. De verdachte is zelfstandig bevoegd te procederen met betrekking tot de tegen hem ingestelde vordering tot schadevergoeding. Een eventuele bewindvoerder zou daarom niet hoeven te worden opgeroepen voor de terechtzitting, zodat in het midden kan blijven of het vermogen van de verdachte al dan niet onder beschermingsbewind is gesteld.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De vordering ter zake van materiële schade van € 190,13 voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering zal worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist.
Beoordeling van het overige deel van de gevorderde materiële schade van de benadeelde partij (€ 75,- voor een urgentieverklaring, € 2.650,- voor de kosten van een gedwongen toekomstige verhuizing) levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dat nader onderzoek van feitelijke aard zou vergen. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vergoeding voor immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,- en de vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De vordering ter zake van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit onder 2 zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan hem de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 440,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 2] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
ten aanzien van feit 1:
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte
voor de duur van maximaal vier jaren;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 440,13, bestaande uit € 190,13 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot een bedrag van € 2.725,- ter zake van materiële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 500,- ter zake van immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 440,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 440,13 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2020.
mr. B.J. de Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020129440, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam De Heemstraat, met bijlagen (ongenummerd).