2.14.Op 25 mei 2020 heeft het gerechtshof wederom geadviseerd over het gratieverzoek van eiser. Het gerechtshof overweegt, onder meer, als volgt in dit advies:
“(…)
D. Beoordeling van het verzoek
In het kader van het beoordeling van het verzoek tot gratie ligt de vraag ter beantwoording voor of aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan in het onderhavige geval geen met de strafrechtstoepassing na te
streven doel in redelijkheid wordt gediend.
De met strafrechtstoepassing na te streven doelen worden bij zeer langdurige gevangenisstraffen doorgaans benoemd als generale en speciale preventie enerzijds en vergelding anderzijds.
Ten einde te toetsen of die doelen in redelijkheid (nog) worden gediend met het voortduren van de detentie van verzoeker, sluit het hof aan bij de, zoals hiervoor onder de rubriek 'Toetsingskader' overwogen, criteria die het Adviescollege langgestraften ingevolge art.4,
vierde lid, van het Besluit Adviescollege langgestraften zou hebben gehanteerd indien het
verzoek ter advisering aan haar zou zijn voorgelegd, te weten:
a. het recidiverisico;
b. de delictgevaarlijkheid;
c. het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;
d. de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Het hof schaart de criteria onder a, b en c onder de generale en speciale preventie en het
criterium d onder de vergelding.
Het hof merkt allereerst op dat het Openbaar Ministerie in het kader van de beantwoording
van de vraag of het verzoek voor toewijzing vatbaar is wederom - onder meer - onder de aandacht brengt dat de verzoeker nog immer geen verantwoordelijkheid neemt voor de bewezen verklaarde feiten, nu hij zijn aandeel in de bewezen verklaarde misdrijven - anders
dan door het hof bij arrest is vastgesteld - beperkt tot de rol van een medeplichtige aan die
feiten, hetgeen een risicotaxatie bemoeilijkt.
Het hof is van oordeel dat de daarin besloten liggende eis dat de verzoeker volledige verantwoordelijkheid neemt voor die feiten, niet past binnen de bijzondere rol en positie van gratie in het Nederlandse strafrecht en evenmin strookt met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. In een strafprocedure wordt van een verdachte niet verlangd dat hij zichzelf belast en in die zin meewerkt, en dat kan reeds daarom in een gratieprocedure niet anders zijn. Door de voorwaarde van 'medewerking' te blijven stellen wordt de mate van het gevaar dat verzoeker zou vormen voor de samenleving in feite steeds gewaardeerd op het moment dat het strafbare feit plaatsvond, en wordt - ten onrechte - geen
rekening gehouden met het re-integratieproces en de vooruitgang van de gedetineerde. (vgl.
EHRM 13-06-2019, ECLI:CE:ECHR:2019:0.613JUD007763116, Marcello Viola/Italië).
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat blijkens het door de deskundigen zijdens het Pieter Baan Centrum uitgevoerde onderzoek - waarover hierna meer - genoegzaam naar voren komt dat de verrichte risicotaxaties geen aanleiding geven tot zorgen aangaande de persoon van de verzoeker of van enig rechtens relevant voorbehoud dienaangaande.
Generale en speciale preventie (a, b, en c.)
Het hof stelt vast dat alle omstandigheden die uit de (meest) recente stukken in de gratieprocedure naar voren komen wijzen op een voortdurende en onverminderd positieve ontwikkeling. Zo heeft de verzoeker sinds september 2017 een reeks van maandelijkse onbegeleide resocialisatieverloven genoten, in welk kader hij telkens zonder incidenten diverse resocialisatie- en re-integratieactiviteiten heeft ontplooid.
Aan de in het Detentieplan beschreven doelstellingen - zelfontplooiing, zelfïnitiatief en zelfredzaamheid - voldoet de verzoeker steeds in alle opzichten.
Op grond van het verrichte psychiatrisch en psychologisch onderzoek, zoals daarvan blijkt uit het recente zijdens het Pieter Baan Centrum over de verzoeker uitgebrachte multidisciplinaire rapport, stelt het hof vast dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Van een persoonlijkheidsstoornis is evenmin sprake. Die bevindingen zijn consistent met de bevindingen van eerder onderzoek. Met name door de gestarte resocialisatieactiviteiten, die op een gegeven moment zijn uitgebreid met verlofmogelijkheden, is zijn functioneren verbeterd en is geen sprake (meer) van een eerder vermoede - maar niet gediagnosticeerde - aanpassingsstoornis en een depressieve stoornis.
Er bestaat geen reden om een verhoogd risico op agressie aan te nemen. De verzoeker heeft
een goede zelfbeheersing, heeft een internaliserende coping en risico mijdend. Er is verder geen sprake van impulsiviteit, neiging tot vijandigheid, middelenmisbruik of persoonlijkheidsproblematiek. Verrichte risicotaxaties wijzen op een laag risico op gewelddadig gedrag.
Het item ‘stresshantering’' is als enige verhoogd vanwege zijn kwetsbaarheid als gevolg van
institutionalisering gedurende ruim 32 jaren detentie.
De verzoeker scoort gunstig op de zogenaamde interne items (zoals intelligentie, zelfcontrole en empathische vermogens). Ook de te scoren motivationele items pakken gunstig uit.
Impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding (d.).
Het hof ziet onder ogen dat de verzoeker als verdachte in zijn strafzaak veroordeeld is voor een roofoverval waarbij hij - als medepleger - zijn slachtoffers, onder wie een meisje van vijf jaar en een baby van zes weken oud, in hun slaap heeft overvallen en op gruwelijke wijze met messteken heeft gedood, welke feiten hem ten volle konden worden aangerekend.
Het Ministerie (Directie Voorlichting) heeft op 2l mei 2013 een "Analyse impact op de samenleving van invrijheidstelling [eiser] " uitgebracht. De conclusie van deze analyse luidt - samengevat weergegeven - dat de potentiële impact op de samenleving van de vrijlating van verzoeker niet exact kan worden voorspeld. Het aantal slachtoffers en de gruwelijkheid van het strafbare feit maken echter dat de impact als potentieel groot wordt
ingeschat.
Het hof neemt zonder meer aan dat het door deze feiten bij de nabestaanden veroorzaakte onnoemelijke leed en verdriet nog immer bestaan en dat zij ook thans nog in meerdere of mindere mate negatief zullen staan tegenover het verlenen van gratie aan de verzoeker.
Ook zullen, zo neemt het hof aan, over deze feiten naar hun aard in bredere zin in de samenleving nog gevoelens van onbehagen bestaan. Immers, niet is aan te nemen dat in het relatief korte tijdsverloop ten opzichte van het in 2013 uitgebrachte rapport, het gemis, de gevoelens en belevingen over het verlies van de nabestaanden veel aan betekenis zullen hebben ingeboet. Dit rapport is meer dan 25 jaar na de datum van de feiten waarvoor de verzoeker is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, tot stand gekomen en getuigt niet van heling door tijdverloop. Om diezelfde reden is niet aannemelijk dat de impact in de
komende jaren nog veel zal veranderen.
Tenslotte speelt een rol dat naar het oordeel van het hof van de nabestaanden niet (bij herhaling) kan en mag worden gevraagd of verwacht dat zij bijdragen aan een eventuele gratiëring van de verzoeker door jegens hem 'bevrijdend', in de zin van instemmend, te verklaren.
De vergeldingsbehoefte die bij de nabestaanden en in de samenleving in bredere zin van zulke ernstige misdrijven kan bestaan, en die niet noodzakelijkerwijze vermindert naarmate de tijd verstrijkt, kan niet doorslaggevend zijn voor de afweging in het kader van de gratiëring. Het is een factor, die in de loop van de tijd verbleekt, juist omdat op die concrete vergeldingsbehoefte geen maat staat. De concrete vergeldingsdrang gaat gaandeweg op in de meer abstracte notie van 'vergelding' die in essentie in elke vorm van bestraffing besloten ligt.
Voor zover de levenslange gevangenisstraf mede ziet op die vergelding, heeft als uitgangspunt te gelden dat vergelding aan grenzen is gebonden. De vergelding houdt niet slechts in dat op een bepaald vergrijp een sanctie volgt, en wel 'ter verevening' van het aangedane onrecht, ter morele genoegdoening; zij geeft ook aan dat aan deze reactie een 'grens' is. Vergelding impliceert niet, en mag niet impliceren, een niet aan enige maat
gebonden, feitelijk absolute uitsluiting uit de maatschappij van een dader.
Dat is ook de kern van de jurisprudentie van het EHRM: een voor de veroordeelde aanhoudend en langdurig, volstrekt uitzichtloze situatie is strijdig met het verdragsrecht.
De maatschappelijke reactie moet in zekere evenredigheid staan tot het begane anti-sociale gedrag. Dat betekent al met al dat de vraag of de - door de misdaden gemaakte - inbreuk op de rechtsorde is geheeld van groot belang is maar dat het antwoord op die vraag niet onder
alle omstandigheden de doorslag geeft voor de te nemen beslissing.
De vraag of thans nog in overwegende mate (negatief) gewicht moet/mag worden toegekend aan het strafdoel van vergelding - de impact op slachtoffers/nabestaanden en de samenleving in bredere zin toen, nu en, naar het hof aanneemt, ook in de toekomst - beantwoordt het hof ontkennend.
De verzoeker heeft gezien de het gratiedossier betreffende stukken, in alle opzichten een blijvend positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zijn maandelijkse onbegeleide resocialisatieverloven die hij sinds 9 september 2017 heeft genoten zijn alle probleemloos verlopen en hij heeft gedurende het resocialisatietraject de vaardigheden ontwikkeld die nodig zijn om buiten zijn huidige detentiesituatie een bestaan op te bouwen.
Dat vanwege de Nederlandse Staat in verband met verzoekers verblijfsstatus als 'ongewenst vreemdeling' geen extramurale activiteiten voor hem zijn ondernomen op het terrein van huisvesting en werk in Nederland, mag de verzoeker naar het oordeel van het hof niet worden tegengeworpen.
Aan het gegeven dat de verzoeker tot ongewenst vreemdeling is verklaard en dat op hem de
rechtsplicht rust na ommekomst van zijn detentie Nederland te verlaten, komt naar het oordeel van het hof geen betekenis toe bij de beantwoording van de in de onderhavige procedure te voorliggende vraag, namelijk of aannemelijk geworden is dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
Evenmin is in het kader van de beantwoording rechtens relevant hoe een eventueel vertrek naar China (Hong Kong) vorm en inhoud dient te krijgen. De advocaat-generaal heeft het antwoord op die vraag betrokken bij het tot afwijzing van het verzoek strekkende advies van
het Openbaar Ministerie.
Voorts is het hof van oordeel dat risicotaxaties uitwijzen dat het recidiverisico zeer laag is; de verzoeker heeft goede zelfbeheersing, heeft een internaliserende coping, en hij is risico vermijdend. Er is verder geen sprake van impulsiviteit, neiging tot vijandigheid, middelenmisbruik of persoonlijkheidsproblematiek.
De verzoeker heeft met het oog zijn resocialisatie al datgene ondernomen wat van hem in dat kader in de gegeven omstandigheden kan en mag worden gevergd.
Door toedoen van de Staat en gelet op de opstelling van het Openbaar Ministerie, verkeert de verzoeker thans in een situatie, die de facto uitzichtloos is. Als ongewenst vreemdeling kan hij thans niet (verder) resocialiseren binnen de Nederlandse samenleving, omdat hij de status heeft van ongewenst vreemdeling. De verzoeker zelf kan daaraan niets toe- of afdoen. Er is een zodanig gebrek aan perspectief op vrijlating, dat de verdere effectuering van de opgelegde levenslange gevangenisstraf naar het oordeel van het hof als inhumaan (in de zin van artikel 3 EVRM) moet worden gekwalificeerd.
Alles afwegende en concluderende is naar het oordeel van het hof thans – na verloop van ruim 32 jaren detentie – aannemelijk geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat het hof, met eenparigheid van stemmen, Uwe Majesteit adviseert het verzoek toe te wijzen.