ECLI:NL:RBDHA:2020:9476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6587 en SGR 19/6588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitaties naar de functie van Senior Opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van sollicitaties van eiser naar de functie van Senior Opsporingsambtenaar. Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had gesolliciteerd naar twee functies, maar zijn sollicitaties werden afgewezen door de Staatssecretaris van Defensie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzingen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Adviescommissie functietoewijzing (ACF), die concludeerde dat eiser niet de meest geschikte kandidaat was. Eiser had onvoldoende kennis en competenties aangetoond tijdens de sollicitatiegesprekken, die plaatsvonden op 4 februari en 7 februari 2019. De rechtbank oordeelde dat de ACF op basis van de gesprekken en de beschikbare informatie terecht tot deze conclusie was gekomen. Eiser voerde aan dat hij onterecht was afgewezen en dat de verslagen van de sollicitatiegesprekken niet klopten. Hij stelde ook dat zijn privacy was geschonden door het onderzoek naar zijn social media. De rechtbank oordeelde echter dat de ACF voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de afwijzing van de sollicitaties gerechtvaardigd was. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6587 en SGR 19/6588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Lansbergen),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de door eiser geambieerde functie Senior opsporingsambtenaar bij de Brigade Noord-Holland (BNH) met vacaturenummer 540681 niet aan hem toegewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 met kenmerk 2019007115 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 maart 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de door eiser geambieerde functie Senior opsporingsambtenaar Team 1 bij de Brigade Zuid-Holland (BZH) met vacaturenummer 330944 niet aan hem toe gewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 met kenmerk 2019007116 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen – onder meer – het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 25 augustus 2020. Daaraan namen deel:
- eiser, via telefonische deelname
- de gemachtigde van eiser en
- de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1999 werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee als opsporingsambtenaar en heeft, thans werkzaam in een functie in de rang van wachtmeester der eerste klasse, gesolliciteerd naar meerdere functies van Senior opsporingsambtenaar in de rang van opperwachtmeester.
2. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de functie Senior opsporingsambtenaar bij de BNH met vacaturenummer 540681 niet aan hem toegewezen.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit het selectiegesprek op 4 februari 2019 te [plaats] is gebleken dat eiser niet de meest geschikte kandidaat is. Eiser heeft onvoldoende kunnen aantonen over de juiste kennis en competenties te beschikken om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen. Uit de gegeven toelichting blijkt dat de Adviescommissie functietoewijzing (ACF) samengevat van oordeel was dat:
- eisers communicatieve vaardigheden onvoldoende zijn. Eiser sprak duidelijk, maar had op bepaalde momenten een gesloten houding; het besproken voorbeeld ‘woon-werkverkeer” stelde de ACF niet gerust;
- eiser in antwoord op vragen over leiden en sturen van het personeel de nadruk legde op vakinhoudelijk begeleiden en eiser moest gestuurd worden ook personeelszorg en het fungeren als verlengstuk van de teamleiding te benoemen;
- eiser in antwoord op vragen over ontwikkelen van medewerkers/coaching blijkt te willen sturen op vakinhoud. Het menselijke aspect (leiden, meenemen contact maken) kwam in de antwoorden niet naar voren;
- op het punt “visie” eiser op vragen wat de meest belangrijkste competenties van een opperwachtmeester zijn “motiveren, inspireren en leiden van medewerkers” onvoldoende benoemde;
- dat eiser kennis heeft over en ervaring met de operationele processen en systemen, maar dat uit de antwoorden op vragen blijkt dat hij nog niet voldoende inzichtelijk heeft dat hij in de rol van opperwachtmeester een verlengstuk van de teamleiding is en een positieve rol dient op de pakken om medewerkers te inspireren.
3. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de functie Senior opsporingsambtenaar Team 1 bij de BZH met vacaturenummer 330944 niet aan hem toe gewezen. De reden daarvan is dat eiser naar aanleiding van het sollicitatiegesprek op 7 februari 2019 te Rotterdam ongeschikt is bevonden voor de functie. Uit de gegeven toelichting blijkt dat de ACF eiser op dat moment ongeschikt acht om als opperwachtmeester werkzaam te zijn op de BZH omdat hij onvoldoende (lees: voldoende) vakinhoudelijke kennis en leidinggevende ervaring mist om de functie te vervullen.
Samengevat is de ACF naar aanleiding van het sollicitatie gesprek tot de conclusie gekomen dat:
- eiser zich onvoldoende had verdiept in hoe zijn werk er in de toekomst op de BZH uit zou gaan zien;
- eiser over onvoldoende ervaring op leidinggevend gebied beschikt en dat hij vakinhoudelijk veel tekort schiet, hetgeen mede bleek uit het raadplegen van het Vreemdelingen Basissysteem (VBS) en het Basis Politie systeem (BPS);
- eiser ook onvoldoende kennis heeft van operationele processen en niet goed heeft kunnen uitleggen hoe hij als opperwachtmeester invulling zou geven aan de uitvoering van de processen gedurende een incident;
- eiser heeft aangegeven dat hij een doorzetter is, maar dat het doorzetten zonder de eigen grenzen te kennen geen goede eigenschap is.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
5. Eiser voert in beide procedures – samengevat – het volgende aan.
Eiser is ten onrechte en op onjuiste gronden afgewezen voor beide functies. Hij voldeed aan alle vereisten en was de meest geschikte kandidaat.
De verslagen van de sollicitatiegesprekken geven geen goede weergave van het sollicitatiegesprek. Er staan evident onjuiste zaken in. Eiser heeft meerdere voorbeelden aangehaald waaruit blijkt dat hij wel degelijk aan de vereiste competenties voldoet. Verweerder maakt zich schuldig aan willekeur. Eiser mocht erop vertrouwen dat hij alle gegeven voorbeelden in het verslag zou aantreffen.
Verweerder heeft eisers privacy geschonden. In de sollicitatiegesprekken is uitgebreid stilgestaan bij het “Facebook incident”. Verweerder had niet zonder eisers toestemming zonder gegronde reden de social media mogen onderzoeken.
De sollicitatiecommissies hebben zich onvoldoende op de hoogte gesteld van het daadwerkelijk functioneren van eiser. Zij waren onvoldoende op de hoogte van het personeelsdossier van eiser. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat het op de weg van eiser had gelegen om functionerings- en beoordelingsverslagen in de sollicitatieprocedure te betrekken. Uit deze functionerings- en beoordelingsverslagen komt naar voren dat eiser dat eiser wel degelijk over leidinggevende capaciteiten beschikt.
De ACF’s hadden zich op voorhand al een beeld van eiser gevormd. Eiser heeft geen eerlijke kans gehad. Eiser is tijdens het sollicitatiegesprek meerdere malen onheus bejegend. De stem van de voorzitter werd meerdere malen verheven, eiser werd niet serieus genomen en zelfs gekleineerd. Hij kreeg niet de kans zijn verhaal toe te lichten en heeft de sollicitatiegesprekken ervaren als een kruisverhoor.
Met betrekking tot de sollicitatie bij de BZH stelt eiser dat de ACF niet het VBS en BPS had mogen raadplegen. Verweerder heeft onrechtmatig vertrouwelijke systemen geraadpleegd.
6.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Het regelgevend kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6.3.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576).
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in beide procedures helder en overtuigend heeft gemotiveerd dat eiser ongeschikt was voor de uitoefening van de functie van Senior opsporingsambtenaar en dat hij niet de meest geschikte kandidaat was. Bij de sollicitatie bij de BZH is helder gemotiveerd dat eiser onvoldoende scoorde op de competenties kennis, inzicht en vaardigheden, omdat eiser onvoldoende inzicht had in de functie en onvoldoende ervaring had op het gebied van leidinggeven. Bij de sollicitatie bij de BNH is helder gemotiveerd dat eiser onvoldoende scoorde op de competenties leidinggeven en visie en dat hij niet de meest geschikte kandidaat was. Verweerder was niet verplicht eiser een uitgebreid of woordelijk verslag van de gehouden sollicitatiegesprekken te verstrekken met alle door eiser gegeven voorbeelden daarin. Verweerder kon redelijkerwijs volstaan met het benoemen van de elementen uit de gesprekken die voor hem doorslaggevend waren voor zijn oordeel. Uit het door eiser overgelegde woordelijk verslag van het sollicitatiegesprek op 7 februari 2019 valt geenszins op te maken dat eiser ontegenzeggelijk geschikt had moeten worden bevonden voor de functie. Ook indien eiser andere voorbeelden naar voren heeft gebracht, die in zijn visie wel aantonen dat hij coachende/leidinggevende capaciteiten heeft, blijft staan dat hij de ACF’s er in de sollicitatiegesprekken niet van heeft kunnen overtuigen dat de door eiser aangegeven voorbeelden aantonen dat hij geschikt is voor de functie. Ook blijkt uit het door eiser overgelegd woordelijk verslag van het sollicitatiegesprek niet dat hij onheus is bejegend en dat de ACF’s bevooroordeeld waren. Eiser heeft dit ook niet op andere wijze aangetoond. Verweerder heeft gesteld dat hij het door eiser aangehaalde Facebookincident, dat in beide sollicitatiegesprekken aan de orde is gekomen, niet ziet als een incident en dat het geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van eisers geschiktheid voor de functies. De rechtbank heeft geen aanknopingspunt om daaraan te twijfelen.
Voorts slaagt het betoog van eiser dat de ACF’s de verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken bij zijn beoordeling had moeten betrekken niet. Verweerder kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat eiser deze verslagen had kunnen overleggen, indien hij daarop specifiek had willen wijzen. Verder zou een eventuele kennisneming van functionerings- en beoordelingsverslagen door de ACF’s er niet aan afdoen dat eiser in de sollicitatiegesprekken de ACF’s dient te overtuigen van zijn geschiktheid voor de functies. Daarin is hij niet geslaagd. Verweerder heeft overigens, na kennisneming van de door eiser overgelegde verslagen, gesteld dat deze geen wijziging brengen in zijn beoordeling van eisers geschiktheid voor de functies.
De rechtbank acht het niet onjuist dat de ACF (Rotterdam) het VBS en BPS heeft geraadpleegd in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het te geven advies over eisers geschiktheid. Ook hier geldt dat eiser in de gelegenheid is geweest in het sollicitatiegesprek te weerleggen dat uit de door hem marginaal gedane registraties is af te leiden dat onvoldoende vakinhoudelijke kennis beschikt. Kennelijk is eisers presentatie in de het sollicitatiegesprek onvoldoende geweest om de AFC (Rotterdam) ervan te overtuigen dat hij wel voldoende vakkennis had.
6.5.
De rechtbank concludeert eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet in redelijkheid tot afwijzing van eisers sollicitaties naar de beide in geschil zijnde geambieerde functies heeft kunnen komen. De beroepen zijn ongegrond.
6.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
griffier De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar) voldoet de militair om voor een functie in aanmerking te komen aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Amar wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijk bezetting van alle functies;
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c. de beschikbaarheid van de militair;
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.