ECLI:NL:RBDHA:2020:9461
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag van ambtenaar wegens opheffing van betrekking en onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de gemeente Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 1 mei 1988 in dienst was, kreeg op 15 oktober 2019 te horen dat hij met ingang van 1 november 2019 eervol ontslag zou krijgen wegens opheffing van zijn functie. Dit besluit volgde op een reorganisatie en was het resultaat van een procedure waarbij de eiser bezwaar had aangetekend tegen het ontslag. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 15 september 2020, die via een skype-verbinding plaatsvond, werd de eiser gehoord, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de gronden van de eiser met betrekking tot zijn functioneren en het ontslagbesluit van 23 november 2017 niet ter discussie stonden, aangezien dit besluit niet ter toetsing voorlag. De rechtbank beoordeelde of het college voldoende inspanningen had verricht in het kader van de re-integratie van de eiser, zoals vereist door de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG).
De rechtbank concludeerde dat het college zich voldoende had ingespannen om de eiser te begeleiden naar een andere functie. De contactmomenten tussen de eiser en zijn mobiliteitsadviseur werden als voldoende beschouwd, ondanks de klachten van de eiser over de begeleiding. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser dat het college zich te weinig had ingespannen niet kon slagen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.