ECLI:NL:RBDHA:2020:9461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van ambtenaar wegens opheffing van betrekking en onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de gemeente Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 1 mei 1988 in dienst was, kreeg op 15 oktober 2019 te horen dat hij met ingang van 1 november 2019 eervol ontslag zou krijgen wegens opheffing van zijn functie. Dit besluit volgde op een reorganisatie en was het resultaat van een procedure waarbij de eiser bezwaar had aangetekend tegen het ontslag. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 september 2020, die via een skype-verbinding plaatsvond, werd de eiser gehoord, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de gronden van de eiser met betrekking tot zijn functioneren en het ontslagbesluit van 23 november 2017 niet ter discussie stonden, aangezien dit besluit niet ter toetsing voorlag. De rechtbank beoordeelde of het college voldoende inspanningen had verricht in het kader van de re-integratie van de eiser, zoals vereist door de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG).

De rechtbank concludeerde dat het college zich voldoende had ingespannen om de eiser te begeleiden naar een andere functie. De contactmomenten tussen de eiser en zijn mobiliteitsadviseur werden als voldoende beschouwd, ondanks de klachten van de eiser over de begeleiding. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser dat het college zich te weinig had ingespannen niet kon slagen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.T. Weidum-Pigot).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat aan hem met ingang van 1 november 2019 eervol ontslag wordt verleend wegens opheffing van zijn betrekking.
Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020.
Partijen zijn gehoord door middel van een skype-verbinding.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 mei 1988 in dienst bij verweerder.
In 2015 bekleedde eiser de functie van Technisch Applicatiebeheer III (schaal 8) bij het
Intern Diensten Centrum (IDC). Door een reorganisatie van Service Support en Service Operations in 2015/2016 is de functie van eiser komen te vervallen. Op basis van het Sociaal Beleidskader (hierna: SBK) 2011-2014 en het definitieve plaatsingsplan is eiser met ingang van 1 november 2016 op proef geplaatst in de nieuwe functie van medewerker II Beheer en Onderhoud (schaal 9). Binnen één jaar zou beoordeeld worden of eiser
geschikt is voor de functie.
Bij brief van 23 november 2017 wordt eiser in kennis gesteld van het besluit, dat:
- hij op grond van artikel 6:2, lid 2, onder b, het SBK 2011-2014 met ingang van
1 november 2017 is aangewezen als re-integratiekandidaat;
- hij recht heeft op een re-integratiefase van 24 maanden;
- dit inhoudt dat op grond van artikel 8:3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente
Den Haag (hierna: ARG) aan hem met ingang van 1 november 2019 ontslag wordt
verleend in het kader van reorganisatie, tenzij hij vóór die datum is geplaatst in een
andere functie, dan wel het dienstverband op andere wijze al is beëindigd.
Bij brief van 25 september 2019 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen om
hem met ingang van 1 november 2019 eervol ontslag te verlenen wegens opheffing van
zijn betrekking. Op 3 oktober 2019 heeft eiser zijn zienswijze ingebracht.
Bij brief van 15 oktober 2019 (het primaire besluit) wordt eiser in kennis gesteld van het besluit van de directeur Intern Dienstencentrum dat aan hem op grond van artikel 8:3 van de ARG en het SBK Den Haag 2011 met ingang van 1 november 2019 eervol ontslag wordt verleend wegens opheffing van zijn betrekking. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 16 januari 2020 is een hoorzitting gehouden waarna de algemene bezwarencommissie personeelsbesluiten (bezwarencommissie) op 11 februari 2020 een advies uitgebracht heeft.
Verweerder heeft dit advies in het bestreden besluit van 20 februari 2020 overgenomen.
Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1009) is geoordeeld dat het ontslagbesluit van 23 november 2017 in stand kan blijven. Het besluit dat nu ter toetsing voorligt ziet op de uitvoering van het ontslagbesluit (effectueringsbesluit).
2 Eiser kan zich in het bestreden besluit niet vinden en heeft daartoe aangevoerd dat verweerder zich niet voldoende ingespannen om eiser te begeleiden naar een andere baan en voor het volgen van cursussen. Eiser is aan zijn lot overgelaten. Daarnaast heeft eiser gronden aangevoerd over zijn functioneren en zijn ontslag.
3 De rechtbank overweegt dat de gronden die zien op het ontslagbesluit van 23 november 2017 en de beoordeling van eisers functioneren geen bespreking behoeven omdat het ontslagbesluit niet ter toetsing voor ligt.
4 Ingevolge artikel 10d:13, van de ARG leveren in het Van werk naar werk(VWNW)-traject zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het traject. De VWNW-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.
Beoordeeld moet worden of verweerder voldoende inspanningen verricht heeft in het kader van artikel 10d:13 van de ARG. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de contactmomenten tussen eiser en zijn mobiliteitsadviseur de heer [A] ( [A] ) blijkt dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen. Zo heeft [A] eiser regelmatig geholpen bij het opzetten van brieven, is [A] naar twee gesprekken mee geweest en hebben er evaluaties plaatsgevonden. Eisers gevoel dat hij [A] onder druk heeft moeten zetten om aandacht te krijgen maakt niet dat er sprake is geweest van te weinig contactmomenten.
Zoals reeds door verweerder opgemerkt stond het eiser vrij om gedurende het VWNW-traject aan te geven dat hij niet tevreden was over de wijze waarop de begeleiding plaatsvond. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zoals neergelegd in artikel 10d:23 van de ARG (voor een weergave van dit artikel zie bijlage bij deze uitspraak). Weliswaar stelt eiser wel dat hij [A] er op aangesproken heeft dat hij te weinig voor hem zou doen maar dit heeft hij nooit schriftelijk kenbaar gemaakt. In ieder geval ontbreekt een dergelijke brief in het dossier. Ook heeft eiser nooit een geschil voorgelegd aan de paritaire commissie, zoals bedoeld in artikel 10d:23, vijfde lid, van de ARG.
Dat eiser niet op de mogelijkheden van artikel 10d:23 van de ARG is gewezen door zijn mobiliteitsadviseur maakt niet dat eiser nu alsnog een beroep kan doen op dit artikel. Eiser wordt verondersteld op de hoogte te zijn van de regelgeving.
Tot slot is eisers opmerking onjuist dat de bezwarencommissie hem is gevolgd voor wat betreft het volgen van een cursus. Verweerder heeft terecht verwezen naar het advies van de bezwarencommissie waarin aangegeven wordt dat goede nota genomen wordt van verweerders toezegging dat eiser de door hem gewenste opleiding kan volgen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat toestemming eerder werd geweigerd omdat de cursus geen functie-eis was voor de beschikbare eventueel voor eiser geschikte vacatures. Met het oog op het vinden van een baan buiten de gemeente heeft verweerder eiser aan het einde van het traject toestemming verleend om de cursus alsnog te volgen ook al is het dienstverband al beëindigd.
De beroepsgrond dat verweerder zich te weinig ingespannen heeft bij het begeleiden van eiser naar een nieuwe baan kan gelet op het vorenstaande niet slagen.
5 Het beroep is ongegrond
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

1. Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.
2. Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere partij kenbaar.
3. Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
4. Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.
5. Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de paritaire commissie.