ECLI:NL:RBDHA:2020:9459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing arbeidsongeschiktheid in en door de dienst door burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Medewerker beleidsuitvoering II bij de gemeente Leidschendam-Voorburg, en de burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Eiser had verzocht om zijn arbeidsongeschiktheid aan te merken als in en door de dienst, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij negen incidenten aanvoert die volgens hem de basis vormen voor zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde en een leidinggevende.

De rechtbank overweegt dat eiser sinds 2000 werkzaam is en in de loop der jaren met verschillende heftige situaties te maken heeft gehad, waaronder bedreigingen en geweld. Eiser stelt dat de incidenten inherent zijn aan zijn functie als boa en dat deze hem psychisch hebben aangetast. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de incidenten als buitensporig moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waaronder eiser werkt, gebruikelijk zijn voor de functie van boa en dat de incidenten niet uitzonderlijk zijn.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van buitensporige werkomstandigheden en dat verweerder terecht niet is overgegaan tot het beoordelen van de causaliteit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: K. Kromhout),
en

burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Collins).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn arbeidsongeschiktheid aan te merken als in en door de dienst, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020.
Partijen zijn gehoord door middel van een skype-verbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T. van Helvoort, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens verschenen [A] , leidinggevende.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 2000 werkzaam voor thans de gemeente Leidschendam-Voorburg laatstelijk als Medewerker beleidsuitvoering II bij de afdeling Handhaving, team Toezicht openbare ruimte (met als functiebeeld Medewerker Integrale Handhaving).
Met ingang van 16 maart 2017 was eiser arbeidsongeschikt voor zijn werkzaamheden.
Bij e-mail van 10 april 2018 heeft eiser de personeelsadministratie verzocht om door de
bedrijfsarts te laten vaststellen dat er sprake is van een werkgerelateerde Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS ) en hem de daarbij behorende rechtspositionele aanspraken toe te kennen, waaronder in ieder geval doorbetaling van volledig salaris bij ziekte vanaf 10 april 2018 en met terugwerkende kracht tot de eerste ziekmelding, en vergoeding van kosten voor medische behandeling.
De gemachtigde van eiser heeft bij e-mail van 6 juli 2018 onder meer verzocht om een
besluit te nemen op de aanvraag van 10 april 2018 om zijn arbeidsongeschiktheid aan te merken als in en door de dienst als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Leidschendam-Voorburg (ARLV).
Vervolgens heeft op 12 juli 2018 een gesprek plaatsgevonden over onder andere de opgevraagde informatie door de bedrijfsarts bij de behandelaar van eiser. In dit gesprek heeft de HR adviseur aangegeven dat, afhankelijk van de diagnosestelling van de bedrijfsarts, bezien wordt wat dit voor gevolgen heeft voor de werkgever.
Bij brief van 21 september 2018 heeft de gemachtigde van eiser de gemeente in gebreke
gesteld, omdat een besluit op het verzoek om de arbeidsongeschiktheid aan te merken als in en door de dienst is uitgebleven.
Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft verweerder besloten het verzoek van eiser af te wijzen en de arbeidsongeschiktheid niet aan te merken als arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Verder is bij besluit van 18 oktober 2018 een dwangsom vastgesteld wegens het niet tijdig beslissen.
Op 18 oktober 2018 heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling aan de gemeente gegeven. Daarin wordt aangegeven, dat zij het zes stappenplan van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCVB) met eiser heeft doorgenomen. Op basis daarvan heeft zij een melding beroepsziekte gedaan bij het NCVB. De bedrijfsarts geeft aan dat er sprake is van een werkgerelateerde problematiek.
Bij e-mailbericht van 12 november 2018 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om binnen
een week aan te geven of het besluit van 15 oktober 2018 wordt herzien naar aanleiding van het gesprek met de bedrijfsarts op 18 oktober 2018.
Tegen het besluit van 15 oktober 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 februari 2019 heeft eiser de door hem gestelde buitensporige werkzaamheden nader gemotiveerd. Concreet zijn de volgende gebeurtenissen naar het oordeel van eiser als buitensporig aan te merken:
- aantreffen overleden persoon in 2001/2002
- reanimatie (mislukt) in 200212003
- zelfdoding op het spoor in 2003/2004
- vechtpartij tijdens controle 2004/2005
- mishandeling tijdens een aanhouding in verband met ontruiming woning 2004/2005
- vechtpartij in heren modezaak KJ plein 2008/2009
- bedreigingen op de persoon door een horeca ondernemer 2014, 2015 en 2016
- bedreiging aan bezwaarmaker, in uniform gekleed, in 2016 door een bezoeker van een café
na een controle met ketenpartners
- bedreiging aan bezwaarmaker en zijn gezin op het adres van zijn partner, door dezelfde
cafébezoeker tijdens de hiervoor genoemde controle.
Op 19 februari 2019 en 18 juni 2019 zijn er hoorzittingen gehouden bij de commissie voor bezwaarschriften. Deze heeft op 5 juli 2019 het advies uitgebracht om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Verweerder heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen.
2 Eiser kan zich in het bestreden besluit niet vinden en voert daartoe – kort samengevat – aan dat hij negen incidenten aangedragen heeft en verweerder deze slechts weerlegt met een blote ontkenning. Uit het door verweerder verstrekte overzicht van meldingen is op geen enkele manier op te maken dat de door eiser naar voren gebrachte incidenten inherent zijn aan de functie van boa. De meldingen betreffen geen vergelijkbare gevallen als die van eiser.
Eiser is dan ook van mening dat sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden. Niet alleen door de incidenten op zich maar ook de opstapeling van de incidenten door de jaren heen. De bedrijfsarts geeft ook aan dat sprake is van werk gerelateerde problematiek.
Eiser voert daarnaast aan dat uit de aanvraag van de (korte) wapenstok voor boa’s af te leiden is dat de incidenten waarmee boa’s te maken krijgen in de loop der jaren ernstiger zijn geworden en hun training en toerusting overstijgen. Daarbij is eisers horeca-incident gebruikt op de lijst van incidenten die aanleiding hebben gegeven tot de aanvraag van een wapenstok. Daarmee staat vast dat het incident abnormaal en excessief was.
Eiser meent verder dat het handboek agressie is opgesteld naar aanleiding van het uitvallen van eiser.
Tot slot verzoekt eiser de rechtbank verder om een oordeel te geven over de kwestie van causaliteit. Deze vraag is immers relevant nu blijkt dat de werkomstandigheden buitensporig waren, aldus eiser.
3 Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Leidschendam-Voorburg, wordt onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst verstaan:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
• de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;
• in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;
4 Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194) geldt voor de toepassing van regelingen als deze allereerst dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die
werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk dan wel de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht - objectief beschouwd - als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of er tussen die werkzaamheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is. Voorts moet de buitensporigheid worden beoordeeld in verhouding tot de opgedragen werkzaamheden en de daarbij behorende omstandigheden. Dit betekent dat gebeurtenissen en werkomstandigheden die inherent zijn aan de functie als oorzaak van psychisch disfunctioneren buiten beschouwing moeten blijven. Zie de uitspraak van
11 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX9964).
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden besloten heeft dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat bij de incidenten die hij meegemaakt heeft als parkeerwachter, sprake was van opgedragen werkzaamheden. Ook van enkele andere incidenten heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser ze niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
5.2
Het vorenstaande daargelaten volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat eiser bij alle incidenten niet aannemelijk gemaakt heeft dat sprake is van buitensporige werkomstandigheden. Immers is inherent aan de functie van een boa dat hij bij de uitoefening in het algemeen voor heftige situaties kan komen staan waarbij fysiek en/of verbaal geweld wordt gebruikt. Ter zitting is door verweerder nog toegelicht dat de wijze waarop eiser de incidenten heeft ervaren zeker niet gebagatelliseerd wordt maar dat de incidenten daardoor nog niet als buitensporig aan te merken zijn. Ook een opeenstapeling van deze incidenten kan daarom niet leiden tot buitensporigheid.
Het betoog van eiser dat de toename van agressie tegen boa’s niet als normaal beschouwd mag worden maar dat dit excessief is kan de rechtbank niet volgen. Uit het door verweerder verstrekte overzicht van registraties blijkt dat vergelijkbare incidenten regelmatig voorkomen bij collega’s maar deze niet hebben geleid tot ziekmakende situaties. Eisers betoog dat deze registraties niet vergelijkbaar kan de rechtbank niet volgen. Zoals verweerder in het verweerschrift toegelicht heeft dient het overzicht met registraties slechts ter ondersteuning van het standpunt dat men in een functie zoals die van eiser geconfronteerd kan worden met agressie en geweld. Het hoeft dan niet te gaan om een op een vergelijkbare situaties. Door relevante opleidingen en trainingen wordt voor voldoende bagage bij de boa’s gezorgd om adequaat te kunnen reageren. Verder is er een directe verbinding met het politiebureau en wordt bij incidenten zorg en nazorg verleend. Verweerder heeft daarmee voldoende onderbouwd dat deze omstandigheden gebruikelijk zijn en dat daarop wordt ingezet met beleid door verweerder.
Dat de bedrijfsarts destijds de situatie van arbeidsongeschiktheid gekwalificeerd heeft als arbeidsgerelateerde problematiek, maakt niet dat aangetoond is dat sprake is van buitensporige incidenten. De bedrijfsarts verwoordt immers de wijze waarop eiser aan hem heeft verteld hoe eiser de incidenten heeft ervaren en doet daarvan een melding. Daarmee is naar meer geobjectiveerde maatstaven de buitensporigheid van die incidenten nog niet aannemelijk gemaakt
Ook eisers betoog dat het Handboek Agressie is opgesteld naar aanleiding van zijn ziekte kan hem ook niet helpen. Los van het feit dat verweerder in bezwaar toegelicht heeft dat dit Handboek de opvolger is van eerder beleid op het gebied van agressie, en dus niet voortkomt uit eisers uitval, toont eiser met dat betoog niet aan dat de door hem genoemde incidenten buitensporig zijn.
De stelling van eiser dat verweerder de incidenten slechts weerlegt met een blote ontkenning is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Uit de hoorzittingen blijkt dat de incidenten uitvoerig besproken zijn. Ook in het verweerschrift in bezwaar zijn ze uitvoerig door verweerder besproken. Vervolgens heeft de commissie geconcludeerd dat het inherent is aan de functie van een boa dat bij de uitoefening in het algemeen voor heftige situaties kan komen staan waarbij fysiek en/of verbaal geweld wordt gebruikt. Eiser heeft voor wat betreft de incidenten daarmee niet aannemelijk gemaakt dat deze heftiger zijn dan de normale situaties die een boa kan meemaken.
Tot slot kan ook de omstandigheid dat verweerder het voornemen heeft geuit om een (korte) wapenstok aan te vragen voor de boa’s, niet leiden tot de conclusie dat de door eiser genoemde incidenten buitensporige werkomstandigheden zijn. Het voornemen is door verweerder immers geuit vanwege de toegenomen druk op de boa door het handhaven van de noodverordening COVID. Daarbij heeft verweerder ter zitting ter zitting mogen wijzen op de omstandigheid dat het gebruik van een wapenstok in de door eiser genoemde incidenten niet speelde.
Het feit dat een van eisers incidenten als voorbeeld bij het voornemen tot aanvraag van de wapenstok is genoemd maakt nog niet dat dat incident ook als buitensporig aan te merken is. Verweerder gebruikt het incident slechts als voorbeeld voor een situatie waarbij het gebruik van een wapenstok uitkomst kan bieden bij het aanhouden van een verdachte. Over de ernst van het incident wordt geen oordeel gegeven.
5.3
Nu verweerder gelet op het vorenstaande terecht geoordeeld heeft dat geen sprake is van buitensporige incidenten, is verweerder ook terecht niet overgegaan tot het beoordelen van de causaliteit
6 Het beroep is ongegrond
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.