ECLI:NL:RBDHA:2020:9389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
NL19.31002 en NL19.31003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Tunesische homoseksuele vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in de zaken NL19.31002 en NL19.31003, waarbij de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Tunesische vreemdeling, heeft beoordeeld. Eiser had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Tunesië als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser stelde dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Tunesië niet veilig is, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat Tunesië voor hem niet veilig is. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn homoseksuele gevoelens en de problemen die hij in Tunesië had ervaren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie anders was. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.31002 (beroep) en NL19.31003 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. D.A. Tol).

ProcesverloopBij besluit van 15 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de [de persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] . Op 5 november 2019 heeft eiser deze derde asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij Tunesië heeft verlaten omdat hij homoseksueel is. Hij is vanwege zijn geaardheid mishandeld door zijn familie. Bij terugkeer naar Tunesië vreest hij dat hij zal worden mishandeld of vermoord door zijn familie.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser;
- de homoseksuele geaardheid van eiser;
- de problemen als gevolg van de homoseksuele geaardheid van eiser.

Bestreden besluit

2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Verweerder acht echter eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen die daardoor zijn ontstaan niet geloofwaardig. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser dan ook afgewezen omdat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië in zijn geval niet veilig is. De opvolgende aanvraag is daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Tunesië veilig land van herkomst en geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers gestelde homoseksuele geaardheid
3. Eiser voert aan dat verweerder bij de beoordeling of Tunesië in het algemeen aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst op grond van artikel 10 van de Procedurerichtlijn [1] recente rapporten van de EASO, van de UNHCR of van andere internationale mensenrechtenorganisaties bij zijn besluitvorming moet betrekken. Dit heeft verweerder niet gedaan. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk gebrek niet gepasseerd kan worden met artikel 6:22 van de Awb, en in strijd is met artikel 10 van de Procedurerichtlijn. Daarnaast verwijst eiser in het kader van het voorgaande naar een brief van Amnesty International van 10 oktober 2019 en een rapport van Human Rights Watch van 15 oktober 2019. Bovendien ziet eiser aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen over de toepassing van artikel 10, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Eiser voert verder aan dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft gehad. Verweerder had tijdens het gehoor opvolgende aanvraag moeten doorvragen of nadere toelichting moeten vragen als hij vond dat eiser onvoldoende heeft verklaard.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat Tunesië niet als veilig land kan worden gezien, niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, waarvan het voornemen deel uitmaakt, ter onderbouwing van zijn standpunt dat Tunesië aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst heeft verwezen naar algemene informatiebronnen uit 2016, 2017 en 2018. Bij regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, heeft verweerder Tunesië aangemerkt als veilig land van herkomst, maar niet voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraken van 20 oktober 2017 [2] geoordeeld dat deze aanwijzing voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verweerder heeft daarnaast in zijn brief van 11 juni 2018 [3] aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst wordt voortgezet na herbeoordeling daarvan. Het ligt dan op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Tunesië nu niet meer aangewezen kan worden als veilig land van herkomst. Eiser heeft echter slechts gewezen op voornoemde brief van Amnesty International en rapport van Human Rights Watch, zonder daarbij concreet te motiveren op grond waarvan uit die stukken blijkt dat de situatie in Tunesië thans anders is.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en ziet de rechtbank evenmin aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de toepassing van artikel 10, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
5. Nu Tunesië is aan te merken als een veilig land van herkomst, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Tunesië geen bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Tunesië voor eiser toch niet veilig is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Verweerder heeft namelijk de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hierbij heeft verweerder met name het volgende kunnen betrekken.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in de ontdekking, (emotionele) ontwikkeling en beleving van zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser inconsequent en vaag over zijn gevoelens heeft verklaard. Zo heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag steeds verschillende leeftijden genoemd waarop hij zijn homoseksuele geaardheid zou hebben ontdekt. Daarnaast heeft verweerder eisers verklaring dat hij het ‘normaal’ vond toen hij merkte dat hij homoseksuele gevoelens had weinig plausibel en vaag mogen achten. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij gedetailleerder en concreter kon verklaren over het ontdekken van zijn gestelde homoseksuele gevoelens, juist omdat hij is opgegroeid in een samenleving waar homoseksualiteit een taboe en een zonde is.
5.2.
Verweerder heeft ook kunnen tegenwerpen dat eiser vaag heeft verklaard over de (voorgaande) relaties die hij in Tunesië met mannen heeft gehad. Zo heeft eiser verklaard dat hij in Tunesië veel losse relaties heeft gehad en dat hij een relatie heeft gehad met [de persoon 2] en een Amerikaanse toerist. Ook nadat verweerder heeft doorgevraagd over het voorgaande, heeft eiser niet kunnen schatten hoeveel losse relaties hij dan heeft gehad en heeft hij geen enkele naam van die losse relaties kunnen noemen. Daarnaast heeft eiser ook verklaard dat hij niet meer weet wat de naam van de Amerikaanse toerist is en hoe het hotel waarin hij met hem afsprak heet.
5.3.
Verweerder heeft verder kunnen betrekken dat eiser geen kennis heeft van de LHBTI-gemeenschap in Tunesië. Eiser heeft namelijk geen enkele naam van een ontmoetingsplek voor LHBTI’ers in Tunis en LHBTI-organisaties in Tunesië kunnen noemen. Ook hierover heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij meer kon verklaren, aangezien hij zelf heeft verklaard dat hij al een lange tijd bekend is met zijn homoseksuele geaardheid en dat hij jarenlang losse relaties heeft gehad met mannen. Ten slotte heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag nauwelijks informatie heeft kunnen geven over de positie van LHBTI’ers in Nederland en dat hij daarnaar ook geen verdiepend onderzoek lijkt te hebben gedaan.
5.4.
Dat verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende heeft doorgevraagd of onvoldoende om nadere toelichting heeft gevraagd, volgt de rechtbank niet. Uit het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag volgt dat verweerder naar aanleiding van het relaas van eiser op verschillende punten heeft doorgevraagd om zijn gevoelens te kunnen concretiseren. Verweerder heeft daarbij open vragen gesteld. Eiser is voldoende gelegenheid geboden om op zijn eigen manier zijn verhaal te vertellen.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vw.
Extra termijn van één week
6. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder hem ten onrechte geen extra termijn van één week heeft gegeven om correcties en aanvullingen op het gehoor opvolgende aanvraag en nadere gronden van de zienswijze naar voren te brengen.
6.1.
De rechtbank constateert dat het voornemen dateert van woensdag
27 november 2019 en dat daarin staat vermeld dat eiser twee weken heeft om een zienswijze in te dienen. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser op woensdag 11 december 2019 in de zienswijze van eiser (de laatste dag waarop de zienswijze volgens het voornemen kon worden ingediend) verzocht om een extra termijn van één week voor het indienen van de correcties en aanvullingen en nadere gronden van de zienswijze. Op de zitting is gebleken dat verweerder eiser tot zondag 15 december 2019 de tijd heeft gegeven om alsnog de correcties en aanvullingen en nadere gronden van de zienswijze in te dienen. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser hiermee voldoende tijd heeft gegeven. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser er zelf voor heeft gekozen om pas op de laatste dag dat de zienswijze kon worden ingediend om uitstel te verzoeken. Daarnaast is de door verweerder extra gegeven termijn van vier dagen een redelijk aanbod. Dat de gemachtigde van eiser die termijn te kort vond vanwege zijn gestelde al volle werkagenda, komt, wat daar ook van zij, voor rekening en risico van eiser. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer NL19.31002:
- verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer NL19.31003:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
3.Kamerstukken II 2017-2018, 19637, nr. 2392.