ECLI:NL:RBDHA:2020:9335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
NL20.14703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in asielzaak met betrekking tot humanitaire omstandigheden en bestuurlijke lus

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 september 2020, wordt een zaak behandeld waarin een Guinese eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. De eiser, geboren in 1999 en lid van de Pular-bevolkingsgroep, heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag is afgewezen. Na een periode van uitstel van vertrek heeft hij op 23 oktober 2019 een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij zich beroept op persoonlijke humanitaire omstandigheden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens hem geen relevante nieuwe elementen waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten om de humanitaire omstandigheden van de eiser te toetsen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat ook bij opvolgende asielaanvragen de mogelijkheid bestaat om humanitaire gronden te overwegen. De rechtbank besluit om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en bepaalt dat de staatssecretaris binnen twee weken moet meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid.

Tevens wordt er een voorlopige voorziening getroffen, waarbij aan het bestreden besluit schorsende werking wordt verleend totdat er een beslissing is genomen op een verzoek om voorlopige voorziening in een aanhangige zaak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14703

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999, bezit de Guineese nationaliteit en behoort tot de Pular-bevolkingsgroep.
2. In augustus 2015 is eiser Nederland ingereisd. Op 2 september 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast. Bij besluit van 13 april 2017 is aan eiser uitstel van vertrek verleend ten gevolge van een gedwongen opname vanwege herbelevings- en stemmingsklachten. Na afloop daarvan is in de periode mei 2017 tot augustus 2019 een tweetal aanvragen van eiser om verder uitstel van vertrek afgewezen. Dit staat in rechte vast.
3. In deze zaak gaat het om eisers opvolgende asielaanvraag van 23 oktober 2019. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat er sprake is van persoonlijke humanitaire omstandigheden. Ter onderbouwing daarvan wijst eiser met name op de medische rapportages van register/GZ-psycholoog drs. P.A. Poolman van 25 en 30 september 2019, waaruit volgens eiser blijkt dat hij ten tijde van zijn eerdere asielaanvraag niet voldoende consistent en coherent kon verklaren zodat zijn asielrelaas destijds ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Daarnaast heeft eiser gewezen op een brief van de Guineese ambassade te Brussel en op landeninformatie.
4. Bij besluit van 4 november 2019 heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat deze niet compleet was. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Bij besluit van 20 november 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen en de buitenbehandelingstelling gehandhaafd.
5. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 4 december 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:5936) is geoordeeld dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en is verweerder opgedragen om een nieuw besluit op eisers opvolgende asielaanvraag te nemen.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 wegens het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
7. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Toetsing aan humanitaire omstandigheden
8. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat vreemdelingen sinds het afschaffen van zijn discretionaire bevoegdheid op 1 mei 2019 in het kader van een tweede of opvolgende asielaanvraag nooit meer in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op grond van schrijnende (humanitaire) omstandigheden.
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn beroep op humanitaire omstandigheden niet heeft getoetst, nu verweerder daartoe ook in het kader van opvolgende asielaanvragen wel degelijk bevoegd is. De rechtbank volgt eiser hierin gelet op het navolgende.
10. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:567) en 28 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:973) volgt dat ook in gevallen waarin het niet gaat om een eerste asielaanvraag, voor verweerder op grond van artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 een algemene bevoegdheid bestaat om over te gaan tot het verlenen van de in dat artikel bedoelde vergunningen, waaronder een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
De bestuurlijke lus
11. Voor zover verweerder heeft overwogen niet te kunnen toetsen aan humanitaire omstandigheden, bevat het bestreden besluit gelet op het voorgaande een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om een standpunt in te nemen op eisers beroep op humanitaire omstandigheden dat aan de onderhavige opvolgende asielaanvraag ten grondslag is gelegd.
12. Op grond van artikel 8:80a, tweede lid, van de Awb geeft de rechtbank de volgende aanwijzingen aan verweerder. Het gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld met een aanvullende inhoudelijke motivering waaruit blijkt op grond waarvan eiser volgens verweerder al dan niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
14. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn ingediend ten tijde van de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
15. Omdat eiser belang heeft bij het afwachten van de uitkomst van de gelegenheid tot herstel, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen zoals hieronder vermeld.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat er over de overige beroepsgronden en over de proceskosten nu nog geen beslissing wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank:
 heropent het onderzoek;
 treft de voorlopige voorziening dat aan het bestreden besluit schorsende werking wordt verleend totdat is beslist op het aanhangige verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met nummer NL20.14704;
 draagt verweerder op om binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, of plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier, het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.