ECLI:NL:RBDHA:2020:9329
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Iraakse eiser met gestelde homoseksuele geaardheid en de beoordeling van geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die stelt homoseksueel te zijn. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van de eiser in twijfel trok. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardige elementen van de zaak niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de homoseksualiteit van de eiser. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gehandeld volgens de relevante werkinstructies die van toepassing zijn op zaken waarin lhbti-gerichtheid is aangevoerd.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de tekortkomingen in de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser moet worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.050. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.