ECLI:NL:RBDHA:2020:9329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
NL20.9115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser met gestelde homoseksuele geaardheid en de beoordeling van geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die stelt homoseksueel te zijn. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van de eiser in twijfel trok. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardige elementen van de zaak niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de homoseksualiteit van de eiser. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gehandeld volgens de relevante werkinstructies die van toepassing zijn op zaken waarin lhbti-gerichtheid is aangevoerd.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de tekortkomingen in de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser moet worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.050. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. L.J.L. Leijtens en mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 26 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Mohammed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en bezit de Iraakse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij daardoor in zijn land van herkomst te vrezen heeft voor zijn eigen familie, voor de familie van zijn voormalige partner [Naam 2] en voor de terreurgroep Daesh (IS).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser homoseksueel is. Verweerder acht het echter wel geloofwaardig dat eiser heeft moeten vluchten voor zijn familie, dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen zijn familie en de familie van [Naam 2] over zijn lot, dat eiser in deze periode heeft moeten onderduiken en dat eiser naar Turkije is gevlucht waar hij in de jaren tot zijn komst naar Nederland diverse affectieve relaties met mannen heeft gehad.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat het volgen van verweerders Werkinstructie 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid is aangevoerd’ (hierna: de werkinstructie) een adequate wijze van beoordelen is in zaken zoals deze. Hoewel werkinstructies van verweerder geen beleidsregels zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet de rechtbank daar wel aan toetsen omdat deze blijk geven van een vaste gedragslijn. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1171.
5. Eiser voert aan dat verweerder de werkinstructie in zijn geval niet goed heeft gevolgd en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend aan de hand van de zienswijze. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte aan hem tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft kunnen verklaren over het proces van bewustwording van zijn seksuele identiteit en over de ontwikkeling van zijn relatie met [Naam 2]. Daarbij wijst eiser er onder meer op dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardig geachte elementen geen weerslag hebben op de geloofwaardigheid van zijn homoseksualiteit en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het geloofwaardig achten van de problemen van eiser met zijn familie, het overleg tussen de familie van eiser en die van [Naam 2] over eisers lot, de noodzaak voor eiser om onder te duiken en de diverse affectieve relaties van eiser met mannen in Turkije, slechts heeft overwogen dat dit nog niet maakt dat eiser overtuigend heeft verklaard over zijn gehele asielrelaas. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt in strijd heeft gehandeld met de Werkinstructie 2014/10 ‘Inhoudelijke beoordeling (asiel)’ (in het bijzonder pagina 10). Deze werkinstructie is in de Werkinstructie 2019/17 van toepassing is verklaard. Verweerder heeft immers niet uitgelegd waarom het geloofwaardig achten van de gebeurtenissen die volgens de verklaringen van eiser zijn voortgevloeid uit zijn homoseksuele gerichtheid onverlet zou laten dat die gerichtheid als ongeloofwaardig kan worden beschouwd.
7. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat van eiser kan worden verwacht dat hij alles op alles zou hebben gesteld om niet te worden betrapt op het onderhouden van een affectieve relatie met [Naam 2], ook al was hij nog jong. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt in strijd heeft gehandeld met de werkinstructie (in het bijzonder pagina’s 2 en 4). Immers heeft verweerder niet uitgelegd waarom het referentiekader van eiser als dertienjarige jongen onverlet zou laten dat van eiser een dergelijke mate van inzicht en voorzichtigheid kan worden verwacht.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank acht het niet opportuun om nog in te gaan op alle in beroep aangehaalde aspecten van het asielrelaas. Omdat het maken van een geloofwaardigheidsbeoordeling is voorbehouden aan verweerder, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een finale beslechting van het geschil, oordeelt de rechtbank nog wel als volgt.
9. Eiser voert aan dat hij niet kan terugkeren naar zijn voormalige woonplaats in de provincie Sallah Ad Din omdat dit voormalig IS-gebied is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft in het verweerschrift gemotiveerd dat er in Irak volgens verweerder geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) en dat dit beleid is gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van 20 december 2019. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit geen stand zou kunnen houden.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.050 (duizendvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.