ECLI:NL:RBDHA:2020:9311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
NL20.10123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van lesbische Oezbeekse vrouw wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiseres van Oezbeekse nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend op basis van haar lesbische geaardheid. De eiseres stelde dat zij vanwege haar seksuele geaardheid problemen had ondervonden van haar familie en dat zij gedwongen was om met een man te trouwen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiseres als niet geloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen, en dat haar verklaringen tegenstrijdig waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiseres af, inclusief haar verzoek om een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10124, plaatsgevonden op 10 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Hazim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft verweerder aanvullende stukken aan het digitale dossier toegevoegd. Van de gemachtigde van eiseres is hierop een reactie ontvangen.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij een verdere mondelinge behandeling wensen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. Zij doet zonder nadere zitting uitspraak.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Zij heeft op 17 februari 2019 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is. Zij is door haar ouders gedwongen met een man te trouwen en heeft vanwege haar seksuele geaardheid problemen gekregen met haar familie en schoonfamilie. Door haar man en broer is zij mishandeld, haar broer heeft haar bedreigd en haar schoonvader, werkzaam bij de politie, wil dat zij haar recht als moeder verliest.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig gevonden. Verweerder gelooft niet dat eiseres lesbisch is, omdat zij hierover onvoldoende en tegenstrijdig heeft verklaard. Zij heeft ook geen blijk gegeven van enige kennis of interesse in de situatie voor LHBTI’s [2] in Nederland en vaag verklaard over de LHBT in Oezbekistan. Evenmin gelooft verweerder de gestelde problemen met haar (schoon)familie. Hij werpt eiseres tegen dat zij deze problemen niet met bewijsmiddelen heeft weten te onderbouwen. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Allereerst omdat eiseres verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig [3] . Daarnaast omdat eiseres al op 10 maart 2018 Nederland is binnengekomen [4] en pas op 17 februari 2019 een asielaanvraag heeft ingediend [5] . Eiseres is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat bij haar sprake is van ernstige psychische problematiek. Ter onderbouwing hiervan wijst zij op adviezen van de FMMU [6] van 26 februari 2019 en 29 maart 2019 waaruit volgens haar blijkt dat eiseres vanwege haar psychische klachten niet kon worden gehoord. Niet blijkt dat met deze adviezen rekening is gehouden in het FMMU-advies van 3 oktober 2019 waaruit volgt dat eiseres wél kon worden gehoord. Dit laatste advies is volgens eiseres daarom niet inzichtelijk. Verder is eiseres het niet eens met de wijze waarop verweerder haar seksuele geaardheid en de hierdoor ontstane problemen heeft beoordeeld. Tot slot voert zij aan dat verweerder ten onrechte haar een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uitgangspunt is dat verweerder ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het Protocol) opgesteld FMMU-advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder moet zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan vergewissen dat een door de FMMU uitgebracht advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is [7] .
5. In het FMMU-advies van 3 oktober 2019 staat dat eiseres kan worden gehoord en dat gegeven de medische klachten de volgende beperkingen relevant zijn voor het horen & beslissen:
emotioneel als het gaat over haar kinderen, verder angst dat zij het land uitgezet zal worden, is stress gevoelig, pauze extra inlassen.Weliswaar wordt in dit advies geen melding gemaakt van de eerdere FMMU-adviezen, maar dit betekent niet dat hiermee in het geheel geen rekening is gehouden. Eiseres heeft ook niet onderbouwd welke medische gegevens niet zijn betrokken in het FMMU-advies van 3 oktober 2019. Evenmin heeft zij medische stukken overgelegd waaruit volgt dat eiseres niet kon worden gehoord. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat door hem navraag is gedaan bij [naam 2] , arts bij de FMMU (hierna: de arts). Op verzoek van verweerder heeft de arts in een e-mailbericht van 10 juli 2020 laten weten dat hij eiseres op 3 oktober 2019 heeft gezien, dat toen sprake was van medicatiegebruik (slaappillen) en dat zij begeleid werd door een psycholoog. Vergeleken met voorgaande onderzoeken ging het volgens de arts psychisch goed met eiseres. Op basis van de beperkingen is toen een advies ‘horen met beperkingen’ afgegeven [8] . Uit de verslagen van de gehoren blijkt ook niet dat eiseres niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Voorafgaand aan het nader gehoor waarmee op 23 december 2019 is aangevangen, is eiseres gevraagd of zij in staat was te worden gehoord. Zij heeft hierop geantwoord dat zij zich goed voelde en dat er geen redenen waren waarom zij op dat moment niet kon worden gehoord [9] . Na afloop van het gehoor (op 4 februari 2020) heeft zij verklaard dat zij heel tevreden was over de manier waarom het gesprek was verlopen [10] . Ook de gemachtigde van eiseres heeft in de correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor geen opmerkingen gemaakt over de wijze waarop het gehoor is verlopen. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van de door eiseres tijdens de gehoren afgelegde verklaringen. Met de eerst in beroep overgelegde herhaalrecepten [11] heeft eiseres weliswaar aangetoond dat bij haar toen sprake was van psychische problematiek, maar heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was te worden gehoord.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres haar gestelde lesbische geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres stelselmatig geen directe antwoorden heeft gegeven op herhaalde vragen [12] over hoe zij op 15-jarige leeftijd heeft ontdekt dat zij lesbisch was. Overeenkomstig de Werkinstructie 2019/17 heeft verweerder doorgevraagd en eiseres uitgenodigd om haar verklaringen te onderbouwen en persoonlijker te maken. Met een algemeen beroep op haar culturele achtergrond heeft eiseres geen goede reden gegeven waarom zij op dit punt onvoldoende heeft verklaard. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Zoals hiervoor overwogen is niet gebleken dat eiseres niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen en vragen te beantwoorden.
7. Verweerder heeft voorts merkwaardig kunnen vinden dat eiseres enerzijds heeft verklaard dat zij in haar jeugd door haar familie en omgeving niet werd begrepen [13] en geaccepteerd, dat zij haar jeugd niet heeft kunnen leven [14] en anderzijds heeft verklaard dat alleen haar moeder en zus wisten van haar seksuele gerichtheid [15] . Verweerder heeft er terecht op gewezen dat zij ook heeft verklaard dat zij
[naam 3](het meisje op wie zij verliefd was) heeft verteld over haar gevoelens voor haar [16] en dat [naam 3] dit vervolgens haar omgeving heeft verteld. Weer later heeft zij verklaard dat zij [naam 3]
niets heeft verteld, maar gewoon tegen haar heeft gezegd ‘ik hou van je en ik wil je’ [17] .Eiseres heeft niet kunnen uitleggen waarom zij op dit punt wisselend heeft verklaard. Verweerder heeft verder terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij over de periode van haar 15e tot haar 24e levensjaar weinig heeft verklaard. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres over de periode van haar huwelijk onvoldoende heeft verklaard. De enkele stelling van eiseres in beroep dat verweerder haar hierover geen vragen heeft gesteld, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het is immers aan eiseres om aan de hand van haar eigen verklaringen haar relaas aannemelijk te maken. Opvallend is ook de verklaring van eiseres over haar gestelde relatie met [naam 4] . Eiseres heeft hierover verklaard dat zij in 2008 een relatie met haar heeft gekregen, haar in Nederland weer heeft ontmoet en met haar is gaan samenwonen. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de hiermee strijdige verklaring van [naam 4] zelf die tijdens haar asielprocedure de naam van eiseres niet heeft genoemd en bovendien heeft verklaard dat zij in 2008 in London verbleef en met een andere vrouw een relatie had.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook deugdelijk gemotiveerd waarom de gestelde problemen met de familie niet worden geloofd. Eiseres heeft geen enkel document overgelegd om die problemen aan te tonen, terwijl zij heeft verklaard dat zij van haar broer dreigende sms-berichten en filmpjes heeft ontvangen en dat zij vanwege een zware mishandeling door haar man in het ziekenhuis is beland. Dat haar schoonvader bij de politie werkt en dat zij vanwege zijn machtige positie geen bewijs heeft van haar ziekenhuisopname, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. De in beroep overgelegde foto van een man in politie-uniform is hiervoor onvoldoende.
9. Nu het asielrelaas van eiseres niet wordt geloofd, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel
risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [18] . De in beroep overgelegde rapporten over de situatie van slachtoffers van huiselijk geweld en LHBT’s in Oezbekistan kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
10. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
11. Verweerder heeft de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond afgewezen, reeds omdat eiseres Nederland onrechtmatig is binnengekomen en niet zo snel mogelijk heeft kenbaar gemaakt dat zij internationale bescherming wenste [19] .
12. Verweerder was daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw bevoegd aan eiseres een vertrektermijn te onthouden. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod moet opleggen. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod af te zien.
13. Het beroep is daarom ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen.
3.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw
4.verslag eerste gehoor van 15 november 2019, p. 8 van 21
5.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw
6.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht
7.uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:284, 285 en 286
8.zie e-mailbericht van [naam 2] , arts FMMU aan de heer Metselaar (ongedateerd).
9.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 3 van 31
10.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 31 van 31
11.herhaalrecepten van 29 oktober 2019
12.zie hiervoor verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 9 en 10 van 31
13.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 18 van 31
14.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 17 van 31
15.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 16 van 31
16.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 14 en 21 van 31
17.verslag nader gehoor van 23 december 2019 en 4 februari 2020, p. 18 van 31
18.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19.op grond van artikel 30b, eerst lid, ahf en onder h, van de Vw.