ECLI:NL:RBDHA:2020:9291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
NL20.12207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en medische zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.W. Griffioen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder, op 19 december 2019, aan Italië zijn asielaanvraag gedaan en was vervolgens teruggekeerd naar Nederland. Op 13 februari 2020 diende hij een nieuw verzoek om internationale bescherming in Nederland in.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2020 voerde eiser aan dat Italië niet in staat is om adequate opvang en zorg te bieden, vooral in het licht van de Corona-crisis. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de situatie in Italië zo ernstig was dat hij daar een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling zou lopen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit bleek dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing was op Italië.

Eiser voerde ook aan dat hij bijzonder kwetsbaar was en dat verweerder aanvullende garanties van Italië had moeten vragen op basis van zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij zonder deze garanties geen adequate zorg zou ontvangen in Italië. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12207

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening (zaak NL20.12208), plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw L. Visser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eerder, op 19 december 2019, door de Nederlandse autoriteiten overgedragen aan Italië op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Rond 8 februari 2020 is hij weer terug gekeerd naar Nederland. Op 13 februari 2020 heeft eiser onderhavig verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert als eerst aan dat verweerder ten aanzien van Italië ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu de opvangvoorzieningen als gevolg van de Corona-crisis niet voldoen en dat sprake is van ernstige nadelige gevolgen van het Corona-virus voor opvang en procedure in Italië. Eiser wijst in dit kader op een krantenartikel van AlJazeera van 20 april 2020 en een van The New Humanitarian van 16 maart 2020. Eiser wijst daarbij voorts op het aantal ook thans nog in ziekenhuizen in Italië opgenomen corona patiënten.
3.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Eiser is hier niet in geslaagd, nu de door hem aangehaalde krantenartikelen niet zien op de actuele situatie rondom het coronavirus in Italië. Het artikel van The New Humanitarian dateert bovendien van voor de laatste Afdelingsuitspraak, en het artikel van AlJazeera ziet niet op de situatie van Dublinclaimanten. Eisers eigen verklaringen over de laatste keer dat hij in Italië was maken het voorgaande ook niet anders, nu eiser de laatste keer geen asiel heeft aangevraagd in Italië en dus ook geen aanspraak heeft gemaakt op de opvangvoorzieningen aldaar. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat hij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het Tarakhel arrest (EHRM, 4 november 2014), en dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan het bepaalde in art. 17, eerste lid, Dublinverordening. Eiser wijst op de door hem overgelegde medische stukken, waaruit onder andere blijkt dat hij hartklachten heeft. Verweerder had in eisers medische omstandigheden aanleiding moeten zien om Italië om aanvullende garanties te vragen. Ook valt niet uit te sluiten dat sprake is van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie indien hij wordt overgedragen aan Italië, zoals bedoeld in arrest C.K. (16 februari 2017 (C-578/16 PPU) – dit te meer gelet op het Corona-virus en de druk die dit virus op de gezondheidszorg in Italië legt. Verweerder dient in elk geval nader onderzoek doen verrichten door het BMA.
4.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals verweerder – onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304) – terecht heeft gesteld is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt veronderstelt dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eisers medische problemen goed te kunnen behandelen.
Eiser heeft enkel gesteld, en niet onderbouwd, dat hij in Italië de noodzakelijke medische zorg niet zal krijgen, en dit gebaseerd op zijn ervaring de laatste keer in Italië. In geschil is echter niet dat eiser de eerste keer dat hij in Italië was, gedurende zijn de behandeling van zijn asielaanvraag, wel medische zorg heeft gehad. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, heeft eiser de laatste keer in Italië geen asielaanvraag gedaan, en ook geen aanspraak gemaakt op de voorzieningen aldaar. Dat hij de laatste keer – naar eigen zeggen –op straat woonde en geen hulp heeft gekregen leidt dus niet tot de conclusie dat eiser geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen.
Ook heeft verweerder terecht overwogen dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat hij thans in Nederland onder specialistische behandeling staat. Er zijn (ook anderszins) geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Verweerder heeft bovendien in de door eiser aangevoerde omstandigheden terecht geen reden gezien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Ten aanzien van eisers beroep op het arrest C.K. overweegt de rechtbank dat de vraag of de overdracht van een vreemdeling aan een andere lidstaat een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand tot gevolg heeft, zoals bedoeld in punt 76 van het arrest C.K., moet worden onderscheiden van de vraag of in die andere lidstaat na de overdracht voor die vreemdeling passende medische zorg aanwezig is [1] . Nu eiser op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd of onderbouwd dat overdracht aan Italië een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand tot gevolg heeft, slaagt ook dit deel van zijn grond niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie in dit kader ook de Afdelingsuitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.