ECLI:NL:RBDHA:2020:9259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
595739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van meerdere minderjarigen met afwijzing deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zes minderjarigen, die allen te maken hebben met ernstige problematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedbehoefte van de kinderen bovengemiddeld is, en dat de ouders, die zelf met ernstige problematiek kampen, niet in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen. De rechtbank heeft de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, waarbij de kinderen in verschillende pleegzorgvoorzieningen worden geplaatst. Het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek te gelasten naar hun opvoedvaardigheden is afgewezen, omdat dit niet voldoende onderbouwd was en het belang van de kinderen voorop staat. De rechtbank benadrukt dat de kinderen in een veilige omgeving moeten blijven en dat de hulpverlening voor hen moet doorgaan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/595739 / JE RK 20-1611
Datum uitspraak: 17 september 2020

Beschikking van de meervoudige kamer

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en machtiging uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 9 juli 2020 ingekomen verzoekschriften van:
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] Syrië,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] , Syrië,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 3] , Syrië,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2017 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
- [minderjarige 5]geboren op [geboortedag 4] 2017 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ;
- [minderjarige 6]geboren op [geboortedag 4] 2017 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 6] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de man]
hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 31 juli 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 11 augustus 2020 tot 18 september 2020. Daarnaast is voor dezelfde duur de gecertificeerde instelling gemachtigd [minderjarige 3] dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening. De behandeling van de verzoeken is voor het overige aangehouden teneinde de verzoeken door de meervoudige kamer te laten behandelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 31 juli 2020;
- de volgende door de gecertificeerde instelling bij mail van 1 september 2020 ingebrachte
stukken:
- verslagen van de kinderarts van [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 5] d.d. 3 februari 2020;
- een e-mailbericht d.d. 15 juni 2020 afkomstig van een systeemtherapeut van de
Waag;
- pedagogische zorgplannen van Kombino kinderopvang van [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ;
- een verslag van het gezinshuis van [minderjarige 4] en [minderjarige 5] d.d. 14 juli 2020;
- een pleegzorg hulpverleningsplan van [minderjarige 5] d.d. 10 augustus 2020.
Op 4 september 2020 is de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk in het Syrisch Arabisch;
- mevrouw [informant] namens Middin, gehoord als informant.

Verzoeken

De verzoeken strekken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] in een voorziening voor pleegzorg, het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt aan de verzoeken het volgende ten grondslag.
Alle gronden voor de uithuisplaatsing zijn nog onverminderd aanwezig. Er is gekeken naar de mogelijkheden om met behulp van zeer intensieve hulpverlening bij de moeder thuis de kinderen terug te plaatsen, maar dit is niet gelukt. De WLZ-indicatie voor een moeder-kindhuis is meermaals afgewezen en voorafgaand aan de uithuisplaatsing heeft Horizon op basis van contra-indicaties een gezinsopname afgewezen. Ondanks de hulp van de jeugdbeschermer komt de behandeling voor de ouders niet van de grond. Bij de vader is sprake van agressieregulatie- en verslavingsproblematiek, maar hij is niet verschenen op de afspraak die voor hem is gemaakt bij de Waag, waardoor de behandeling niet is gestart. De moeder is aangemeld voor traumaverwerking, maar ook haar behandeling is nog niet van de grond gekomen. Daarbij is het zorgelijk dat de ouders de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen niet erkennen en zeggen dat hun problematiek wordt veroorzaakt door de uithuisplaatsing. Bij alle kinderen is sprake van forse problematiek, wat maakt dat zij een bovengemiddelde opvoedbehoefte hebben. Alle kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand, zijn niet zindelijk en hebben trauma- en hechtingsproblematiek. Daarnaast is bij bijna alle kinderen sprake van (ernstige) kindeigenproblematiek.
Ten aanzien van het verzoek dat ter zitting namens de ouders is gedaan tot het gelasten van een deskundigenonderzoek bij het NIFP zoals bedoeld in artikel 810a, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), heeft mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling het volgende naar voren gebracht. Er is geen sprake van een gebrek aan diagnostiek die een dergelijk onderzoek noodzakelijk zou maken. Vanuit verschillende hulpverleners en hulpverleningsinstanties, zoals Ipse de Bruggen, Jeugdformaat, pedagogisch medewerkers in het gezinshuis, MKD Kombino en een kinderarts hebben observaties en onderzoeken naar de kinderen plaatsgevonden. In december wordt de uitslag van de genetische onderzoeken van [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bij het LUMC verwacht en deze zal ook meer duidelijkheid over hun specifieke opvoedbehoefte verschaffen. Verder zijn de ouders voor de uithuisplaatsing van de kinderen in november 2019 langdurig ambulant ondersteund door Middin en het traject VUHP. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat alle zes de kinderen zwaar verwaarloosd en beschadigd uit huis zijn gekomen. Diagnostiek van de ouders is zeker nodig, maar is nog niet van de grond gekomen.

Het standpunt van de ouders

De advocaat van de ouders heeft ter zitting niet verzocht om het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen, maar hij heeft bepleit dat de uithuisplaatsing van de kinderen zo kort mogelijk dient te duren en heeft namens de ouders verzocht een onderzoek door het NIFP te gelasten. De advocaat heeft daartoe ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De ouders willen zo snel mogelijk zelf weer de zorg voor hun gezin, of een groot deel daarvan, dragen. Indien de kinderen worden thuisgeplaatst, is het de bedoeling dat zij bij de moeder verblijven, een omgangsregeling met de vader hebben en de hulpverlening betrokken blijft. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling in februari 2020 opdracht gegeven tot het maken van een plan voor het bepalen van het perspectief. Afgezien van een netwerkplaatsing is in het afgelopen half jaar niets gebeurd om het perspectief van de kinderen te onderzoeken. Gelet op de aanvaardbare termijn had hierin meer moeten gebeuren. De gecertificeerde instelling stelt zich op het standpunt dat de ouders niet in staat zijn de opvoeding van hun kinderen op zich te nemen, maar tot op heden is onvoldoende onderzoek gedaan naar de interactie tussen de ouders en de kinderen. Daarom dient op dat gebied observatie en diagnostiek plaats te vinden middels een NIFP-onderzoek. Zodoende kan, bijvoorbeeld in een moeder-kindhuis, worden onderzocht of de geconstateerde gedragsproblematiek van de kinderen in relatie met hun ouders anders tot uiting komt en of er kinderen thuis of in het netwerkpleeggezin kunnen worden geplaatst. Verder kunnen de ouders niet vaststellen dat al diagnostiek heeft plaatsgevonden bij de kinderen, dus kan er niet van worden uitgegaan dat hen mankeert wat door de hulpverlening wordt gezegd.
Voorts heeft de moeder ter zitting naar voren gebracht dat ze een taalcursus gaat beginnen, gesprekken met een psycholoog heeft gehad en meer naar buiten gaat dan voorheen. De moeder heeft omgang met alle kinderen, maar heeft [minderjarige 5] nog niet persoonlijk gezien omdat ze ver weg is geplaatst.
De vader heeft desgevraagd naar voren gebracht dat bij hem sinds februari weinig is veranderd. Hij is via i-psy doorverwezen naar een psychiater, maar na een gesprek heeft de psychiater geconstateerd dat behandeling niet nodig is en dat de problemen die hij ervaart worden veroorzaakt doordat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Verder verklaart de vader dat hij niet is verschenen op de afspraak bij de Waag omdat hij niet op de hoogte was van deze afspraak en nooit een afspraakbevestiging heeft gekregen.
Desgevraagd deelt mevrouw [informant] namens Middin mede dat de moeder was aangemeld bij i-psy, maar daar niet behandeld kan worden omdat ze buiten de regio woont. Intussen was de moeder naar de POH-GGZ in de huisartspraktijk gestuurd waar ze enkele gesprekken heeft gehad met ondersteuning van mevrouw [begeleidster] van Middin. Op dit moment wordt gezocht naar een psychiater voor de moeder die Arabisch spreekt.

Beoordeling

Verzoek verlenging/verlening machtiging uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor alle kinderen nog onverkort aanwezig zijn. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Alle kinderen zijn belast met zeer ernstige problematiek, hetgeen gedurende de uithuisplaatsing steeds duidelijker is geworden en waarvoor nadere diagnostiek en behandeling noodzakelijk is. Voldoende gebleken is dat alle kinderen aanzienlijk achterlopen in hun ontwikkeling, dat zij allen niet zindelijk zijn en belast zijn met trauma- en hechtingsproblematiek. Daarnaast is in ieder geval bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] (ernstige) kindeigen problematiek geconstateerd, althans wordt deze vermoed. Het gaat om de volgende door de jeugdbeschermer gestelde problematiek, die zij heeft gebaseerd op waarnemingen en verklaringen van medewerkers van Ipse de Bruggen, Jeugdformaat, pedagogisch medewerkers in het gezinshuis, MKD Kombino en de kinderarts. De jeugdbeschermer heeft hieromtrent ook diverse stukken overgelegd.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen sinds februari 2020 bij een tante vaderszijde. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een verstandelijke beperking en volgen onderwijs op ZMLK-niveau. Bij [minderjarige 2] is sprake van ernstige gedragsproblematiek waardoor zij een-op-een begeleiding vanuit Ipse de Bruggen krijgt op school. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat haar gedrag een flinke bedreiging vormt voor haar klasgenoten en leerkracht. Ze riskeert op dit moment van school te worden gestuurd. Nadere diagnostiek is nodig om haar zorgbehoefte verder in kaart te brengen en ze is daarom aangemeld bij de Banjaard van Youz. [minderjarige 3] gaat naar een voorschoolse opvang, zodat hij in staat kan worden gesteld naar school te gaan. Hij heeft een taalontwikkelingsstoornis. Tante vaderszijde is positief gescreend als pleegmoeder, maar er zijn zorgen over de huisvesting en haar draagkracht en draaglast. Er dient fors te worden ingezet op de thuissituatie bij de tante om de situatie houdbaar te houden.
[minderjarige 4] en [minderjarige 5] verblijven samen in een gezinshuis, hebben vermoedelijk een verstandelijke beperking, vertonen kenmerken van ASS en zijn lichamelijk beperkt. Ze gaan vijf dagen per week naar een medisch kinderdagverblijf, MKD Kombino, en krijgen fysiotherapie en logopedie. [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedijen in structuur en zetten langzaam stappen in het aangaan van wederkerigheid in de gehechtheidsrelatie. Omdat onduidelijk is welke problemen voortkomen uit de ontwikkelingsachterstand, uit eventuele genetische problematiek dan wel uit traumagerelateerde problematiek, is een kinderarts vanuit het LUMC betrokken om nadere genetische onderzoeken te verrichten. Tevens zal de kinderarts aanvullende diagnostiek aanvragen en een non verbale IQ test laten afnemen.
[minderjarige 5] verblijft nog in een crisispleeggezin en heeft in haar vorige en huidige pleeggezin fors traumatisch gedrag laten zien. Zij was in het vorige pleeggezin niet te hanteren, maar zet daarin wel stappen en heeft zich zodanig positief ontwikkeld, dat nauwelijks sprake meer is van een ontwikkelingsachterstand. Voor haar wordt gezocht naar een perspectiefbiedend pleeggezin.
Namens de ouders is weliswaar aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat niet ten aanzien van al het voorgaande bij de kinderen een diagnose is gesteld, maar zij hebben het gestelde verder niet inhoudelijk weersproken en ook bijvoorbeeld de waarnemingen van de hulpverleners niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de door de gecertificeerde instelling gestelde problematiek.
Dit brengt mee dat alle kinderen een (ver)bovengemiddelde opvoedbehoefte hebben. Hoewel alle kinderen uit huis zijn geplaatst, is (intensieve) hulpverlening in beide pleeggezinnen en het gezinshuis nodig om te waarborgen dat de kinderen stappen kunnen zetten in hun ontwikkeling. Voor gemiddeld capabele ouders zonder eigen problematiek is in deze opvoedbehoefte al niet (eenvoudig) te voorzien. Laat staan dat deze zorg op dit moment kan worden geboden door deze ouders, die ieder met eigen (ernstige) problematiek te kampen hebben, terwijl in hun onderlinge relatie bovendien van huiselijk geweld sprake is geweest. Beide ouders zijn getraumatiseerd en belast met eigen problematiek. Ambulante hulpverlening heeft niet kunnen voorkomen dat de kinderen in november 2019 onder ernstig verwaarlozende omstandigheden uit huis zijn geplaatst. Sindsdien is aan de zijde van de ouders weinig tot niets veranderd. Hoewel de moeder enkele gesprekken bij de POH-GGZ heeft gehad, is haar behandeling nog niet van de grond gekomen. Ook is nog steeds geen zicht op de verslavingsproblematiek van de vader en zijn behandeling voor agressieregulatieproblematiek bij de Waag komt ook niet van de grond. Daarmee is tevens de zorg over het huiselijk geweld tussen de ouders nog niet weggenomen.
De rechtbank verleent, dan wel verlengt, daarom de verzochte machtigingen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in de daarvoor verzochte categorieën, tot het einde van de ondertoezichtstelling.
Verzoek deskundigenonderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv
De ouders hebben ter zitting verzocht om een NIFP-onderzoek te gelasten naar de opvoedvaardigheden van de ouders en naar de interactie tussen de ouders en de kinderen. Dit betreft een verzoek als bedoeld in artikel 810a, tweede lid, Rv. Dit verzoek moet worden toegewezen, mits het mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van de kinderen zich daartegen niet verzet.
De Hoge Raad heeft op 29 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:961) overwogen dat het uitgangspunt van artikel 810a, tweede lid, Rv is dat een ouder een deskundigenonderzoek kan verzoeken indien een door of in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling opgesteld onderzoeksrapport voorhanden is om zo in de gelegenheid te zijn het standpunt van de Raad of de gecertificeerde instelling gemotiveerd te weerspreken.
Omdat dit kan schuren met het beginsel van
equality of arms, overweegt de Hoge Raad tevens dat een ouder het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming of de gecertificeerde instelling over de gronden voor en noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel waaraan geen onderzoeksrapport ten grondslag ligt, met toepassing van art. 810a, tweede lid, Rv moet kunnen weerspreken indien de desbetreffende instantie verder onderzoek niet noodzakelijk acht of om een andere reden daarvan afziet.
In de onderhavige zaak heeft de advocaat van de ouders niet aangevoerd dat de ouders het niet eens zijn met een eerder rapport. Evenmin heeft hij betoogd dat de verzoeken moeten worden afgewezen, maar hij heeft bepleit dat de uithuisplaatsing zo kort mogelijk moet duren. Ook heeft hij niet gesteld dat de ouders (op termijn) in staat zijn de zorg voor de kinderen volledig zelf te dragen. Hiermee is niet voldoende onderbouwd waarom een deskundigenonderzoek in deze zaak nodig is. Dit kan ook niet tot beslissing van de zaak leiden.
Bovendien verzet het belang van de kinderen zich hiertegen. Voor de kinderen is immers een spoedige beslissing noodzakelijk. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in november 2019 is hard gewerkt om de noodzakelijke hulpverlening voor alle kinderen op gang te brengen en zicht te krijgen op hun ontwikkeling. Daardoor is de ernst van de problematiek en de noodzaak tot nader onderzoek en behandeling duidelijk geworden. Het is in het belang van de kinderen dat zij in een veilige setting blijven verkeren en dat intensief ingezet blijft worden op nader onderzoek en behandeling van de kinderen. Hiervoor is voor alle kinderen nodig dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd dan wel wordt verstrekt. Onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders mag niet ten koste gaan van de (soms kleine) stappen die nu binnen het kader van de uithuisplaatsing in de ontwikkeling van de kinderen worden gemaakt, zeker niet nu de behandeling van de ouders niet van de grond komt en zij, uitgaande van de situatie waaruit de kinderen uit huis zijn geplaatst, nog geen vooruitgang hebben geboekt. De rechtbank wijst het verzoek dus af.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog het volgende. Namens de gecertificeerde instelling is ter zitting naar voren gebracht dat diagnostiek van de ouders zeker noodzakelijk wordt geacht, maar dat deze nog niet van de grond is gekomen. De betrokken jeugdbeschermer heeft getracht meer zicht te krijgen op de problematiek van de ouders en, met tussenkomst van de huisarts en Middin, de ouders voor hun eigen problematiek naar hulpverlening geleid. Behandeling is echter nog niet gestart. Hierdoor is nog onvoldoende zicht op de problematiek van de ouders, hetgeen nodig is voordat eventueel een onderzoek kan worden verricht naar hun opvoedvaardigheden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de gecertificeerde instelling de aandacht noodgedwongen tot nu toe voornamelijk heeft moeten laten uitgaan naar de (ernstige problematiek van de) kinderen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 18 september 2020 tot 11 februari 2021;
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van
18 september 2020 tot 11 februari 2021;
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van
18 september 2020 tot 11 februari 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2020 door mr. J.E.M.G. van Wezel, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.