ECLI:NL:RBDHA:2020:9015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling op medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 17 april 2018 ziek gemeld met diverse klachten. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 10 januari 2019 concludeerde de verzekeringsarts dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 15 maart 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 30 juli 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat de besluiten van de Uwv zorgvuldig waren genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 maart 2019 terecht was. Eiser heeft geen nieuwe medische onderbouwing kunnen aanleveren die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiser was verzocht. De uitspraak is gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedures en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Koot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd per 15 maart 2019.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft telefonisch/via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als tuinbouwmedewerker voor 37,64 uur per week. Op 17 april 2018 heeft eiser zich ziek gemeld bij verweerder met obstipatie/buikpijnklachten en spanningsklachten. Bij besluit van 23 augustus 2018 heeft verweerder een ZW-uitkering aan eiser toegekend per 24 april 2018.
1.2
Op 10 januari 2019 heeft in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Hieruit volgt dat eiser op 22 januari 2019 meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Om die reden heeft verweerder bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per 15 maart 2019 beëindigd.
2. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De medische aspecten van het bezwaar zijn beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b). De verzekeringsarts b&b stelt zich op het standpunt dat de belastbaarheid op enkele punten is overschat door de primaire verzekeringsarts. Daarom heeft de verzekeringsarts b&b op 18 juli 2019 een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige b&b komt in zijn rapport van 9 september 2019 tot de conclusie dat eiser met een aantal van de eerder geselecteerde functies nog steeds meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit daarom ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiser is beperkter dan in de FML van 18 juli 2019 is aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft ten onrechte geen of te weinig beperkingen aangenomen ten aanzien van concentratie, geheugen, handelingstempo en hand- en vingergebruik. Eiser heeft in dat verband gewezen op het bezwaarschrift waarin staat dat hij lichamelijke klachten (hemorroïden en een fissuur, hoge bloeddruk, leververvetting, eczeem, rechterhandproblemen en bij warmte benauwdheid, duizeligheid en hoofdpijn) heeft. Ook heeft eiser psychische klachten waarvoor hij onder behandeling is bij de GGZ. Gelet op het voorgaande kunnen de geselecteerde functies niet als passend worden aangemerkt. Eiser heeft ter zitting verzocht om een deskundige te benoemen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
4.2
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.3
De primaire arts heeft, onder supervisie van de verzekeringsarts, op 10 januari 2019 een medisch onderzoek verricht. Hij heeft dossierstudie verricht en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De primaire arts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 11 januari 2019. Hij ziet aanleiding om voor eisers handklachten, slaapproblemen en psychische klachten beperkingen aan te nemen. De primaire arts heeft de beperkingen vastgelegd in de FML van 11 januari 2019.
4.4
De medische aspecten van het bezwaar zijn beoordeeld door de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft in dat kader de dossiergegevens bestudeerd en de ingebrachte medische stukken bij zijn beoordeling betrokken. Het betreft medische informatie van huisarts [huisarts] van 23 mei 2019, chirurg [chirurg] van 4 juli 2018, 15 augustus 2018 en 11 januari 2019, GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van 6 november 2018 en systeemtherapeut/psycholoog in opleiding [psycholoog] van 2 mei 2019. Ook is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting van 6 juni 2019 en heeft er een oriënterend psychisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b stelt zich op het standpunt dat de belastbaarheid op enkele punten is overschat door de primaire verzekeringsarts. Daarom heeft de verzekeringsarts b&b op 18 juli 2019 een nieuwe FML opgesteld, waarbij aanvullende beperkingen zijn opgenomen voor eisers psychische klachten, handklachten en hemorroïde klachten.
4.5
Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiser is meegenomen en meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft de medische stukken van de huisarts, de chirurg en de GGZ kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Dit heeft er ook toe geleid dat er meer beperkingen zijn aangenomen in de FML. Er zijn beperkingen aangenomen voor eisers psychische klachten, eczeem- en pijnklachten aan de handen alsmede de hemorroïde en obstipatieklachten. Ook moet werken in een warme omgeving worden vermeden. Eiser betoogt in beroep weliswaar dat in de FML nog altijd onvoldoende beperkingen zijn aangenomen, maar hij heeft zijn betoog niet met medische stukken onderbouwd. Het standpunt van eiser dat meer en/of andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen, volgt de rechtbank dan ook niet. Ten aanzien van eisers eczeemklachten merkt de rechtbank nog op dat uit de informatie van de huisarts volgt dat het in februari 2019 goed ging met deze klachten. Dat deze klachten op een later moment zijn verergerd, doet hier niet aan af. Het gaat immers om de klachten en beperkingen op 15 maart 2019, de datum in geding. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft de rapportage van de verzekeringsarts b&b dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
4.6
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b niet specifiek is ingegaan op alle beoordelingspunten van de FML. De rechtbank merkt hierover op dat de beoordelingspunten in de FML waarvoor geen beperking is aangenomen, als ‘normaal’ zijn aangemerkt. De rechtbank maakt hieruit op dat de beoordelingspunten dus allemaal zijn getoetst en volgt eisers stelling niet.
5.1
Met betrekking tot de geselecteerde functies betoogt eiser dat deze ongeschikt zijn omdat sprake is van intensief en voortdurend handgebruik. Ook zijn de functies, gelet op het opleidingsniveau van eiser, niet passend. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat in een aantal van de functies een getuigschrift basisonderwijs vereist is. Eiser beschikt hier niet over.
5.2
De door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en inpakker (SBC-code 111190) heeft de arbeidsdeskundige b&b verworpen als niet passend. De arbeidsdeskundige b&b is echter tot de conclusie gekomen dat de volgende functies wel passend zijn te achten voor eiser: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), en medewerker intern transport (SBC-code 111220). Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. Dat bij deze functies – zoals eiser betoogt – sprake is van voortdurend en intensief handgebruik, maakt dat niet anders. Zoals blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b valt de belasting in de geselecteerde functies immers binnen de vastgestelde belastbaarheid. Eisers stelling dat de functies niet passend zijn gelet op zijn opleidingsniveau, volgt de rechtbank evenmin. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport gemotiveerd toegelicht waarom het opleidingsniveau van eiser op niveau 2 is vastgesteld. Met het doorlopen van het reguliere basisonderwijs in Turkije gedurende 5 jaar tot en met het 12e jaar heeft eiser het basisonderwijs volledig doorlopen. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij gedurende 5 jaar basisonderwijs in Turkije heeft gevolgd. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. De arbeidsdeskundige b&b heeft het opleidingsniveau van eiser daarom terecht vastgesteld op niveau 2. Dat in een aantal functies is vermeld dat een “getuigschrift BO” vereist is, kan niet worden gezien als een (strikte) diploma-eis. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de CRvB van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392) is basisonderwijs geen diploma-eis, maar een opleidings-niveau‑eis, waaraan een betrokkene kan voldoen door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring. Nu de geduide functies een opleidingsniveau van 1 en 2 hebben, voldoen zij aan het vastgestelde opleidingsniveau van eiser.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en op goede gronden bepaald dat eiser per 15 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals verzocht door eiser. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser terecht per 15 maart 2019 beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 augustus 2020 gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.