ECLI:NL:RBDHA:2020:9015
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling op medische en arbeidskundige gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 17 april 2018 ziek gemeld met diverse klachten. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 10 januari 2019 concludeerde de verzekeringsarts dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 15 maart 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 30 juli 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat de besluiten van de Uwv zorgvuldig waren genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 maart 2019 terecht was. Eiser heeft geen nieuwe medische onderbouwing kunnen aanleveren die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiser was verzocht. De uitspraak is gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedures en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.