ECLI:NL:RBDHA:2020:9001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van tegemoetkoming reiskosten door de staatssecretaris van Defensie

Op 17 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, werkzaam op de Vliegbasis, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 18 mei 2020, waarin zijn verzoek om een hogere tegemoetkoming voor woon-werkverkeer werd afgewezen. Eiser stelde dat de reisafstand naar zijn werk 71,6 kilometer bedraagt en dat hij recht heeft op een hogere tegemoetkoming van ongeveer € 22,00 per maand. De rechtbank constateerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de reisafstand daadwerkelijk was gewijzigd en dat verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden had ontvangen die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om herziening niet evident onredelijk was, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.F.J. Scheepers),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. de Ju).

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij bericht van 9 september 2020 heeft eiser aanvullende gronden ingezonden.
Bij bericht van 10 september 2020 heeft verweerder daarop een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven nadat partijen hadden verklaard dat zij geen gebruik wilden maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. Eisers plaats van tewerkstelling is de Vliegbasis [plaats] . Sinds 2010 ontvangt eiser een tegemoetkoming woon-werkverkeer gebaseerd op een reisafstand van 65 kilometer. Nadat eiser had geconstateerd dat de routeplanner in Defensie Intranet Dienstreizen Oplossing (DIDO) de reisafstand bepaalde op 71 kilometer, diende hij in 2016 een rekest in om de tegemoetkoming te wijzigen en te baseren op een reisafstand van 71 kilometer, waardoor de tegemoetkoming ongeveer € 22,00 per maand hoger is.
De minister van Defensie heeft dit verzoek bij besluit van 15 december 2016 afgewezen onder verwijzing naar de vaste beleidslijn dat het aantal kilometer waarop de tegemoetkoming woon-werkverkeer is gebaseerd, gewijzigd kan worden als sprake is van indiensttreding, verhuizing, wijziging van de (tijdelijke) plaats van tewerkstelling, huisvesting of vervoermiddel en de nota van de Hoofddirecteur Personeel van 12 mei 2016 (kenmerk BS2016007588), hierna de Nota.
Ingevolge die Nota is het mogelijk om de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling opnieuw te laten vaststellen als de huidige vastgestelde reisafstand is berekend op een datum voor 1 januari 2014.; maar de aanpassing dient groter te zijn dan 10% ten opzichte van de “oude” berekening, met een afgerond minimum van 3 kilometer; en de aanpassing kent geen terugwerkende kracht bepaling.
Het rekest van eiser is afgewezen omdat de reisafstand tussen zijn woonplaats en de Vliegbasis met 6 kilometer niet meer dan 10% is gewijzigd.
Het bezwaar dat eiser tegen dit besluit heeft gemaakt is niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 6 maart 2017 om dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Het besluit van 15 december 2016 staat daarmee in rechte vast.
2.
Eiser heeft op 19 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de loonstrook van januari 2020. Bij de behandeling van het bezwaar heeft eiser verklaard dat het bezwaar moet worden gezien als een verzoek om terug te komen op het in rechte vaststaande besluit van 15 december 2016. Eiser stelt dat de reisafstand 71,6 kilometer bedraagt. Het daartoe bevoegde gezag heeft daarop beslist dat er geen aanleiding wordt gezien om terug te komen op dit besluit. Vervolgens heeft eiser tegen dat besluit bezwaargronden ingebracht. Eiser is gehoord tijdens een telefonische zitting. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geconcludeerd dat de heroverweging geen aanleiding geeft om eiser in aanmerking te brengen voor een hogere tegemoetkoming voor woon-werkverkeer door middel van het aanpassen van het aantal kilometer. Verweerder stelt dat eiser geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft aangedragen. De bezwaargrond dat sprake is van een duuraanspraak en dat daarom voor zowel het verleden als de toekomst dient te worden getoetst wordt verworpen omdat die toetsing bij het besluit van 2016 heeft plaatsgevonden en door eenzelfde verzoek in te dienen is het niet mogelijk om wederom een volledige toetsing te laten plaatsvinden.
4. In beroep vordert eiser het bestreden besluit te vernietigen en verweerder op te dragen vanaf januari 2020 de reiskostenvergoeding te baseren op een reisafstand van 72 kilometer. Eiser betoogt voorts dat verweerder geen evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging heeft verricht.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn vordering niet langer beoogt dat verweerder met terugwerkende kracht de tegemoetkoming in de reiskosten herberekent, maar alleen voor de toekomst.
6. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem af te leggen reisafstand thans afgerond 72 kilometer bedraagt. Met de stelling dat Google maps 71,6 kilometer aangeeft en dat bij het invoeren als dienstreis de reisafstand 73,5 kilometers bedraagt, is eiser er niet in geslaagd inzichtelijk te maken dat het door hem af te leggen wegtracé feitelijk zodanig in kilometers is gewijzigd dat het thans conform de Nota meer dan 10% groter is ten opzichte van de “oude berekening” uit 2010. Verweerder heeft op goede gronden besloten dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen.
7. Ingevolge de jurisprudentie is verweerder bij een afwijzing van een verzoek om herziening onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb gehouden te beoordelen of de uitkomst geen evident onredelijke situatie oplevert. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 november 2018 (ECLLI:NL:CRVB:2018:3873) en 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3711 volgt dat niet snel wordt aanvaard dat een afwijzing onder toepassing van artikel 4:6 een evident onredelijke situatie oplevert. In de uitspraak van de CRvB 7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:661 is aangenomen dat in dat geval de weigering om terug te komen op een bestuurlijke boete evident onredelijk was. Het betrof boetebesluiten die waren gebaseerd op een strafregime waaraan fundamentele gebreken kleven en die voor betrokkenen met betrekking tot hun financiële positie verstrekkende negatieve gevolgen zouden kunnen hebben.
8. In het geval van eiser bevestigt het bestreden besluit dat in zijn geval er geen aanleiding is om de tegemoetkoming reiskosten woon-werkverkeer aan te passen. Anders dan een boetebesluit is het niet gericht op leedtoevoeging en daarmee niet vergelijkbaar met het onderwerp van de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2019. Dat eiser meent maandelijks aanspraak te hebben op een tegemoetkoming van ongeveer € 22,00 meer, maakt dit niet anders.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.