In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser. Eiser, die stelt de Palestijnse nationaliteit te hebben, werd op 8 juli 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld omdat hij geen rechtmatig verblijf had. Op 9 juli 2020 trok de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het terugkeerbesluit van eiser in, wat leidde tot de opheffing van de bewaring op 14 juli 2020. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden op 9 juli 2020, omdat het terugkeerbesluit, dat een voorwaarde was voor de bewaring, was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van 9 juli tot en met 14 juli 2020, en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 480,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juli 2020 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.