ECLI:NL:RBDHA:2020:8927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
nl20.13700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag op 6 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser bescherming geniet, gebaseerd op informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat aan eiser op 19 februari 2016 internationale bescherming is verleend door de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aangetoond dat deze bescherming is beëindigd of ingetrokken.

De rechtbank overweegt verder dat, hoewel eiser stelt dat zijn vergunning in Duitsland is verlopen, dit niet automatisch betekent dat hij geen verblijfsrecht meer heeft. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie die stelt dat lidstaten verplicht zijn om informatie over intrekking van verblijfsstatus in Eurodac te vermelden. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten niet in staat of bereid zijn om hem te helpen, en de rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 6 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat uit Eurodac is gebleken dat de Duitse autoriteiten aan hem internationale bescherming hebben verleend. Daardoor heeft hij een sterke(re) band met Duitsland.
3. Eiser voert aan dat zijn vergunning in Duitsland is verlopen. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit na te vragen, aangezien informatie over het verlopen van een vergunning niet is opgenomen in Eurodac.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat, reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel de subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van (actuele) informatie terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan uitgegaan kan worden dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiser op 19 februari 2016 internationale bescherming is verleend door de Duitse autoriteiten. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat deze bescherming zou zijn beëindigd of ingetrokken. Verweerder heeft zich daarbij in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016 [2] volgt dat lidstaten op grond van de Eurodac-verordening verplicht zijn om eventuele informatie over een intrekking van de verblijfsstatus in het Eurodac-systeem te vermelden en dat daarvan niet is gebleken in deze zaak. Verweerder kon daarom volstaan met een verwijzing naar de gegevens uit Eurodac en hoefde geen nader onderzoek te doen naar de status van eiser.
Verder overweegt de rechtbank dat, ook indien het verblijfsdocument van eiser zou zijn verlopen, hetgeen hij niet heeft onderbouwd, dit niet met zich brengt dat hij in Duitsland geen verblijfsrecht meer heeft. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2019 [3] . De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat hij bij veel instanties hulp heeft gevraagd, zoals de politie, het Openbaar Ministerie, de rechtbank en de inlichtingendienst, maar niet heeft gekregen. Verweerder stelt dus ten onrechte dat hij in Duitsland veel mogelijkheden heeft om zich op zijn rechten te beroepen. De medische documenten die hij heeft ingebracht ondersteunen zijn verklaringen dat hij in Duitsland een steekwond heeft opgelopen en dat hij aanhoudend bedreigd wordt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het in zijn geval niet zo is. Daar is eiser niet in geslaagd. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat de Duitse autoriteiten niet in staat of bereid zijn om hem bij voorkomende problemen hulp en bescherming te bieden. Ook is niet gebleken dat hij alle mogelijkheden om in Duitsland te klagen over zijn problemen heeft uitgeput.
Met betrekking tot de medische stukken is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt op welke manier eiser zijn verwonding heeft opgelopen. Bovendien bestaat, in het geval dat eiser in Duitsland bedreigd wordt, voor hem de mogelijkheid om hiervoor de bescherming van de Duitse autoriteiten in te roepen.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795).