ECLI:NL:RBDHA:2020:8915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
SGR 19/7299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) op grond van artikel 2.22 van de Wet BRP

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eigenaar van een pand, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser was sinds 1996 ingeschreven op een adres dat volgens de Basisregistratie Adressen & Gebouwen (BAG) geen woonbestemming heeft. Het college heeft eiser ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) omdat hij niet wilde meewerken aan een huisbezoek dat nodig was om te verifiëren of hij feitelijk op het adres woonde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de Wet BRP vereist dat de gegevens in de BRP betrouwbaar zijn en dat de feitelijke verblijfplaats van een persoon correct moet worden geregistreerd. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een huisbezoek, waardoor het college niet kon vaststellen waar hij daadwerkelijk woonde. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving is voldaan. Eiser heeft alternatieven aangeboden gekregen, maar heeft deze niet geaccepteerd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt het belang van medewerking van de betrokkenen bij het vaststellen van hun woonadres en de gevolgen van het niet meewerken aan dergelijke onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK [woonplaats]

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: Z. Kahveci).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om eiser ambtshalve uit te schrijven uit de Basisregistratie personen (BRP) met ingang van 26 april 2019.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een telefonische verbinding plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Eiser heeft, met bericht, niet aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Eiser is eigenaar van het pand in de [adres] [huisnummer] te [plaats] . Dit pand bestaat uit huisnummers [huisnummer] , [huisnummer] en [huisnummer] .
In de BRP (voorheen GBA) staat eiser sinds 1996 ingeschreven op het adres [adres] huisnummer [huisnummer] . Dit huisnummer staat in de (later ingevoerde) Basisregistratie Adressen & Gebouwen (BAG) te boek als een ‘bijeenkomstruimte’ waar niet kan worden gewoond.
1.2
Op basis van de huidige wet- en regelgeving is het niet mogelijk om in de BRP ingeschreven te staan op het adres van een pand dat geen woonbestemming heeft.
1.3
In het kader van een integrale handhavingsactie van de Haagse Pand Brigade uitgevoerd in samenwerking met de politie, is op 23 april 2019 een bezoek gebracht aan het pand op het adres [adres] [huisnummer] . Eiser was toen niet aanwezig en een van de buren heeft verklaard dat op dat adres niemand woonachtig was. Ook hebben twee van de bij de integrale handhavingsactie betrokken wijkagenten aangegeven dat er volgens hun informatie niemand op dit adres woonachtig was.
Naar aanleiding van de integrale handhavingsactie is een adresonderzoek gestart door verweerder.
Bij brief van 26 april 2019 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om eiser met terugwerkende kracht uit de BRP uit te schrijven indien eiser niet met stukken bewijst dat hij feitelijk op het adres [adres] [huisnummer] verblijft en geen aangifte van wijziging van zijn adres doet.
Op 7 mei 2019 is een huisbezoek aan het pand van eiser gebracht, maar eiser was daar niet aanwezig. Hierna heeft eiser op 7 mei 2019 telefonisch aangegeven dat hij niet aan een huisbezoek wil meewerken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten eiser uit te schrijven uit de BRP.
3. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift van 15 juli 2019 aangevoerd dat hij het niet eens is dat verweerder hem na 25 jaar wil uitschrijven en dat eiser het adres niet als briefadres mag houden.
4. Bij brief van 19 augustus 2019 heeft verweerder eiser medegedeeld dat eiser op het adres [adres] [huisnummer] in de BRP niet als bewoner geregistreerd kan zijn – ook al staat hij vanaf 1996 daarop geregistreerd – omdat dit huisnummer volgens de registratie in de BAG geen woonfunctie heeft. In de BRP staat op het huisnummer [huisnummer] al een persoon geregistreerd, maar het huisnummer [huisnummer] staat administratief geregistreerd als niet bewoond. Verweerder biedt eiser daarom als oplossing aan om hem in de BRP te registreren op het huisnummer [huisnummer] , met ingang van de datum dat het adresonderzoek is gestart, zodat eiser geen gat meer heeft in zijn inschrijving.
4.1
Eiser is niet akkoord gegaan met het voorstel van verweerder om hem in de BRP op het adres [adres] [huisnummer] te registreren.
5. In het verweerschrift in bezwaar heeft verweerder aangegeven dat hoewel eiser op brieven reageert en dus op het adres [adres] [huisnummer] bereikbaar is, het huisnummer [huisnummer] geen woonbestemming heeft. Als eiser kan aantonen dat hij feitelijk woonachtig in de woning aan dit huisnummer is, kan de bestemming van het pand mogelijk worden gewijzigd en kan eiser op het betreffende adres met een woonadres worden geregistreerd.
5.1
Eiser heeft geen medewerking verleend aan een huiscontrole.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 4 november 2018. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving uit de BRP, zoals neergelegd in artikel 2.22, eerste lid, van de
Wet basisregistratie personen (Wet BRP), is voldaan. Omdat eiser niet mee wilde werken aan een huisbezoek, heeft verweerder geen mogelijkheid gehad om te controleren of eiser feitelijk op het adres [adres] [huisnummer] woont. Indien eiser verweerder toestaat om een huisbezoek uit te laten voeren, kan eiser zich in beginsel op dat adres laten inschrijven.
7. Eiser heeft in de beroepsgronden aangevoerd dat hij al 25 jaar op het adres
[adres] [huisnummer] woont. Eiser begrijpt niet dat hij een aangifte van verhuizing moet doen, nu hij dit al 25 jaar geleden heeft gedaan. De BRP en BAG zijn veel later na de verhuizing van eiser naar dat pand, in werking getreden en eiser mag niet de dupe zijn van de latere wetswijzigingen. Eiser kan op dit adres bereikt worden, reageert op alle brieven van de gemeente en betaalt alle rekeningen. Er zijn ook buren die kunnen verklaren dat eiser daar woont. Eiser wil vanwege privacyoverwegingen niet meedoen aan een huisbezoek. Het zich laten registreren op huisnummer [huisnummer] is geen optie, aangezien het appartement op huisnummer [huisnummer] door eiser zal worden gerenoveerd en de bewoner van dat appartement tijdens de renovatie, naar het (lege) appartement op huisnummer [huisnummer] zal gaan, en vervolgens zal eiser ook dat andere appartement renoveren.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Het doel van de Wet BRP is dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:354).
Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:977), dient bij de toepassing van de Wet BRP aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont (TK 2011-2012, 33219, nr. 3, blz. 115).
Indien een ingezetene weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, doch weigert een adres te doen registreren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is hij in zoverre onbereikbaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6338).
8.2
Eiser betwist niet dat hij aan een huisbezoek niet wilde meewerken. Omdat eiser heeft geweigerd aan een huisbezoek mee te werken, was het voor verweerder niet mogelijk om vast te stellen dat eiser daadwerkelijk, feitelijk, op het eerdergenoemde adres verblijft. De omstandigheid dat eiser telefonisch bereikbaar was en op brieven reageerde, is gelet op de voornoemde jurisprudentie niet gelijk te stellen aan het bereikbaar zijn in de zin van artikel 2.22 van de Wet BRP. Voor verweerder was immers nog niet duidelijk wat de werkelijke verblijfsplaats van eiser was. Omdat het verweerder onbekend was waar eiser daadwerkelijk woonadres heeft en verweerder geen aangifte van een adreswijziging van eiser heeft ontvangen, terwijl uit het ingestelde onderzoek geen verblijf- en adresgegevens van eiser achterhaald konden worden, heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving op grond van artikel 2.22 van de Wet BRP werd voldaan.
Het feit dat niet daadwerkelijk een huisbezoek heeft kunnen plaatsvinden, doet aan het hiervoor overwogene niet af, nu vaststaat dat eiser niet aan een huisbezoek wilde meewerken.
De omstandigheid dat eiser sinds 1996 in de bevolkingsregister geregistreerd is (geweest) op een adres dat thans geen woonbestemming volgens de BAG heeft, kan er niet toe leiden dat verweerder thans in strijd met de huidige wet- en regelgeving de adresregistratie van eiser in de BRP dient te continueren. Verweerder heeft eiser bovendien alternatieven aangeboden (briefadres op huisnummer [huisnummer] of wijziging van de bestemming van het pand mits eiser aan een huisbezoek meewerkt) waardoor er niet kan worden gezegd dat eiser door het bestreden besluit onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. Eiser heeft door hem moverende redenen niet meegewerkt aan de hem door verweerder aangeboden opties. De gevolgen hiervan dienen in redelijkheid voor zijn rekening en risico te komen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 11 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.