ECLI:NL:RBDHA:2020:8887
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1957 en van Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij zijn echtgenote, die inmiddels de Nederlandse nationaliteit had verkregen, te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat het niet mogelijk is om een afgeleide verblijfsvergunning te verlenen wanneer de referent genaturaliseerd is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat de datum van de adviesaanvraag bepalend is voor de beoordeling van zijn aanvraag. Hij stelt dat hij zijn aanvraag voor een mvv veilig heeft gesteld door deze tijdig in te dienen, terwijl zijn echtgenote op dat moment nog in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris dit terecht heeft gedaan, omdat de referent inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezit.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar eiser naar verwijst, niet van toepassing zijn op zijn situatie, omdat deze uitspraken betrekking hebben op andere voorwaarden. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.