ECLI:NL:RBDHA:2020:8848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
AWB 19/4170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen voor verblijf als familielid door minderjarige Eritrese kinderen

In deze zaak hebben twee minderjarige Eritrese kinderen, eiseres geboren op 28 mei 2003 en eiser op 24 augustus 2005, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland bij hun broer, referent, die al in Nederland verblijft. Hun moeder is ook in Nederland en heeft een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, omdat er geen toestemmingsverklaring van de vader is overgelegd, die inmiddels is overleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het risico van kinderontvoering zwaarder weegt dan het belang van de kinderen om herenigd te worden met hun moeder en broer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen en dat de afweging van de verschillende belangen niet correct is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen beter in acht worden genomen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van de eisers moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.050 en dat het door eisers betaalde griffierecht van € 174 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser,
samen eisers
(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020
.Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Ook is verschenen referent [referent] (referent) en de moeder van referent en eisers [moeder] (moeder). Verweerder is vertegenwoordigd zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Eritrese nationaliteit. Eiseres is geboren op 28 mei 2003 en eiser op 24 augustus 2005. Zij zijn beide minderjarig en hebben een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent, hun broer, in het kader van verblijf als familielid. De moeder van eisers en referent heeft op dezelfde datum een aanvraag voor een mvv ingediend maar dan in het kader van nareis. Deze is ingewilligd. De moeder verblijft op dit moment in Nederland en heeft een asielaanvraag ingediend. Eisers verblijven in Ethiopië.
2. Eisers hebben geen toestemmingsverklaring van hun vader overgelegd omdat hij is overleden. Zij hebben een patiëntenpas, een labwaarden-formulier, een overlijdensverklaring en een getuigenverklaring van een vriend van de familie overgelegd die het overlijden onderbouwen, aldus eisers.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvragen bij de moeder een identificerend gehoor afgenomen. Daarnaast heeft er DNA onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat eisers de biologische kinderen zijn van hun moeder. Verder is gebleken dat referent een biologisch kind is van zijn moeder.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat zowel eisers als referent kinderen zijn van hun moeder. Daarom is sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Evenmin is in geschil dat geen sprake is van inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, omdat verweerder eisers geen verblijfstitel heeft ontnomen die hen tot het uitoefenen van dat familie- en gezinsleven in Nederland in staat stelde. Beoordeeld dient te worden of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven voor verweerder een positieve verplichting voortvloeit om eisers verblijf toe te staan.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat daarvan geen sprake is. Verweerder heeft de verschillende belangen afgewogen. Aan de belangen van het economisch welzijn en de volksgezondheid is geen zwaar gewicht toegekend. Wel is zwaar gewicht toegekend aan het belang van de openbare orde. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun vader is overleden en dat als gevolg daarvan geen toestemmingsverklaring kan worden overgelegd van de achterblijvende ouder. De documenten zijn volgens Bureau Documenten niet te beoordelen, de inhoud van de documenten onderling stroken niet met elkaar, de inhoud van de documenten strookt ook niet met de verklaringen van referent en de moeder en tot slot stroken hun onderlinge verklaringen ook niet met elkaar. Dit betekent dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland, door een mvv te verstrekken, zou meewerken aan kindontvoering of het onttrekken aan het ouderlijk gezag. Er is immers geen toestemmingsverklaring overgelegd. Hierom is reden om aan te nemen dat in het geval van eisers de openbare orde van Nederland in het geding is en hier kent verweerder zwaar gewicht aan toe. Dit weegt voor verweerder zwaarder dan het belang van eisers om in Nederland gezinsleven met hun broer en moeder te kunnen uitoefenen. In dat verband heeft verweerder meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen.
6. Eisers voeren aan dat hun vader wel is overleden en daardoor het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet kan worden tegengeworpen. De overgelegde documenten ondersteunen de verklaringen van zowel referent als de moeder. Daarnaast is de moeder analfabeet en heeft zij een beperkte ontwikkeling. Dit volgt uit de gehoren van moeders asielaanvraag.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat de vader is overleden. Uit het bestreden besluit volgt dat de documenten door verweerder zijn betrokken in de beoordeling. Echter zijn de documenten inhoudelijk tegenstrijdig en heeft verweerder daar niet ten onrechte geen belangrijk gewicht aan toegekend. De leeftijd van de vader komt namelijk niet overeen op de documenten. Ook zijn er tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden voor de ziekenhuisopname, het moment van overlijden van de vader, het verkrijgen van de ziekenhuisdocumenten en het door referent kennisnemen van het overlijden van de vader. Dat moeder analfabeet is, een beperkte ontwikkeling heeft en daarom de tegenstrijdigheid niet kan worden tegengeworpen volgt de rechtbank niet. Dit is niet onderbouwd met een deskundigenoordeel. Verweerder stelt daarnaast niet ten onrechte dat uit de overgelegde gehoren niet blijkt dat bij de moeder sprake zou zijn van een dermate beperkte ontwikkeling dat zij niet in staat zou zijn om in ieder geval bij benadering aan te geven hoe oud haar man zou zijn, wanneer hij zou zijn opgenomen en hoe lang daarna hij zou zijn overleden en wat de reden van overlijden was. Over minder belangrijke zaken kan zij wel verklaren.
7. Dit laat volgens eisers onverlet dat verweerder nader moet motiveren waarom hij de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Eisers hebben aangevoerd dat zij minderjarig zijn. Nu de moeder in Nederland is, blijven eisers alleen achter in Ethiopië waar zij naartoe gevlucht zijn. Ook wordt een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019(arrest E). [1] Het enkele feit dat er geen officiële documenten en/of plausibele verklaringen zijn, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van onttrekking aan de ouderlijke macht.
7.1
Verweerder stelt dat, nog daargelaten of de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing zou zijn op deze zaak, is voldaan aan de beoordelingswijze en onderzoeksplicht die volgt uit het arrest E. Verweerder heeft alle documenten en verklaringen integraal beoordeeld en nader onderzoek aangeboden. Daarnaast heeft een uitgebreide belangenafweging plaatsgevonden. Het feit dat eisers minderjarig zijn is op zichzelf onvoldoende om de belangenafweging in hun voordeel te doen uitvallen. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de vader is overleden, is tevens niet aangenomen dat eisers alleen zouden achterblijven.
7.2
Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan de beoordelingswijze en onderzoeksplicht zoals die volgt uit het arrest E., zal de rechtbank eerst beoordelen of dat inderdaad het geval is. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspaak van 12 december 2019 [2] , volgt uit het arrest E., punten 59, 78 en 79, dat de bevoegde nationale autoriteiten bij de uitvoering van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de behandeling van verzoeken om gezinshereniging een individuele beoordeling moeten verrichten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante elementen van het geval en waarbij, indien nodig, bijzondere aandacht wordt besteed aan de belangen van de betrokken kinderen en aan het streven om het gezinsleven te bevorderen. Verder volgt uit het arrest E. dat het de bevoegde nationale autoriteiten vrij staat om stappen te ondernemen om frauduleuze verzoeken om gezinshereniging, die worden gedaan in een context van kinderontvoering of zelfs mensenhandel, aan het licht te brengen, maar dat dat de autoriteiten niet ontslaat van de verplichting om rekening te houden met het hogere belang van een kind dat zich in bepaalde omstandigheden bevindt. Daarnaast volgt uit het arrest E. dat het ontbreken van officiële documenten op zich niet kan leiden tot de conclusie dat een verzoek om gezinshereniging noodzakelijkerwijs wordt gedaan in een context van kinderontvoering of mensenhandel en dat de nationale autoriteiten, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, gehouden kunnen zijn om aanvullend onderzoek te verrichten, zoals een onderhoud met de gezinshereniger, om het bestaan van dergelijke fenomenen uit te sluiten. De Afdeling overweegt verder in deze uitspraak dat verweerder, zoals volgt uit het arrest, een afweging moet maken tussen enerzijds het belang van de vreemdelingen als kind bij gezinshereniging en anderzijds het belang van het voorkomen van kinderontvoering. Verweerder moet motiveren waarom hij ondanks de overgelegde stukken uitgaat van een risico op kinderontvoering en waarom dat eventuele risico zwaarder weegt dan het belang van de vreemdelingen als kind om met hun moeder te worden herenigd.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het eventuele risico van kinderontvoering zwaarder weegt dan het belang van eisers als kinderen om met referent en hun moeder te worden herenigd. Dat het risico op kinderontvoering bestaat betekent namelijk niet per definitie dat dit risico zwaarder moet wegen. In dit verband speelt een rol dat de biologische band tussen eisers, moeder en referent vaststaat. Referent en moeder bevinden zich in Nederland en eisers, veertien en zeventien jaar oud, bevinden zich in Ethiopië en hebben de wens om naar Nederland te komen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de eventuele mogelijkheid dat de vader nog wel in leven is en het tegen zijn wens zou zijn dat de kinderen naar Nederland vertrekken zwaarder weegt dan de wens van de kinderen om met moeder en referent herenigd te worden. Dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat de wens van de kinderen niet het belang van de kinderen is omdat het ook hun belang is om niet gescheiden te worden van de vader slaagt niet. Hier staat vast dat de moeder in Nederland is zodat de kinderen bij het achterblijven in Ethiopië worden gescheiden van moeder. Daarnaast zijn eisers gezien hun leeftijd meer in staat om hun eigen belang te bepalen. Dit houdt in dat verweerder nader zal moeten motiveren waarom het eventuele risico op kinderontvoering zwaarder weegt dan het belang van de vreemdelingen als kind om met hun moeder en broer te worden herenigd. Voor zover verweerder alsnog wil betogen dat de beoordelingswijze en onderzoeksplicht zoals die volgt uit het arrest E. in dit geval niet van toepassing is, zal hij dat moeten motiveren en uiteenzetten welke consequenties dat heeft voor de dan uit te voeren belangenafweging. De beroepsgrond slaagt.
8. Naar aanleiding van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank ook geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot finale geschilbeslechting. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525 per punt en wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050; en
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 174 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:192.