ECLI:NL:RBDHA:2020:8819
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Sudanese eiser met betrekking tot vervolging bij terugkeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Sudanese eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had eerder op 1 juli 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin zij het onderzoek heropende en verweerder de gelegenheid gaf om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Sudan onderbouwd met argumenten over zijn lidmaatschap van de Al Umma-partij en zijn deelname aan demonstraties. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de situatie in Sudan geen risico op vervolging met zich meebracht. Na de aanvullende motivering van verweerder, waarin werd gesteld dat de huidige situatie in Sudan niet automatisch leidt tot een risico op vervolging, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Sudanese autoriteiten staat. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.312,50.