Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over de intrekking van een verblijfsvergunning en de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser, van Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning op basis van zijn huwelijk met een Turkse vrouw. Na de echtscheiding, uitgesproken op 9 juli 2018, heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan de voorwaarden van artikel 3.31b van het Vreemdelingenbesluit 2000 voldeed, omdat het huwelijk minder dan drie jaar had geduurd. Eiser stelde dat de termijn van drie jaar pas begon te lopen na de feitelijke verbreking van het huwelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de echtscheiding op 9 juli 2018 leidde tot de conclusie dat de huwelijksrelatie was verbroken. Eiser kon ook geen beroep doen op artikel 7 van Besluit nr. 1/80, omdat hij niet aan de vereiste voorwaarden voldeed voor het voortzetten van verblijf als gezinslid van een Turkse werknemer.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag voor de verblijfsvergunning had afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de hoofdzaak al werd behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Broekhof, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.