ECLI:NL:RBDHA:2020:8776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
C-09-596084-KG ZA 20-650(2)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vorderingen van horecaondernemers tegen de Staat inzake coronamaatregelen

In deze zaak hebben eisende partijen, waaronder het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca en Aanverwante Bedrijf (KHN), de Staat der Nederlanden aangeklaagd in kort geding. De eisers vorderden primair dat de rechter de Staat zou verplichten om de coronamaatregelen die specifiek voor de horeca gelden te versoepelen en om objectieve criteria en een roadmap voor verdere versoepelingen te verstrekken. Subsidiair vroegen zij om nader onderzoek naar de mogelijkheden voor versoepeling en aanvullende financiële steunmaatregelen voor de horeca. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak op 21 augustus 2020 geoordeeld dat de Staat een grote beleidsvrijheid heeft in crisissituaties en dat de maatregelen die voor de horeca gelden niet onterecht zijn. De rechter wees erop dat de toelichting van de Staat op het beleid begrijpelijk is en dat de maatregelen niet verder strekken dan noodzakelijk. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat niet onredelijk handelt en dat de civiele rechter zich terughoudend moet opstellen bij het beoordelen van overheidsbeleid in dergelijke situaties. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/596084 / KG ZA 20-650
Vonnis in kort geding van 21 augustus 2020
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca en Aanverwante Bedrijf “Horeca Nederland”te Woerden,
[eiser sub 2], handelende onder de naam
[handelsnaam eiser sub 2]te [plaats 1] ,
[de V.O.F.], tevens handelende onder de naam
[handelsnaam VOF]te [plaats 2] en haar vennoten
[vennoot sub 1]en
[vennoot sub 2]te [plaats 2] ,
eisers,
advocaten mrs. R.G. Meester en P.M.L. Schilder Spel te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. Veldhuis en J. Bootsma te Den Haag.
Eiseres sub 1 wordt hierna aangeduid als ‘KHN’. Naar gedaagde wordt ook verwezen als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 23 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. Eisers hebben op 14 augustus 2020 aan de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Op 21 augustus 2020 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 11 september 2020.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Vanaf december 2019 heeft zich wereldwijd een nieuw coronavirus verspreid, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna: het coronavirus). Het coronavirus kan de ziekte Covid-19 veroorzaken. In Nederland werd op 27 februari 2020 de eerste patiënt met Covid-19 vastgesteld. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van het coronavirus als pandemie bestempeld en de lidstaten opgeroepen tot “urgent and agressive action” om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
2.2.
Wereldwijd zijn landen overgegaan tot het nemen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. In Nederland heeft de Staat vanaf 15 maart 2020 maatregelen getroffen, waaronder met betrekking tot de horeca. Daarna zijn er ook versoepelingen aangekondigd en doorgevoerd. De Staat heeft zich hierbij telkens gebaseerd op adviezen van een grote groep deskundigen. Verder heeft de Staat economische steunmaatregelen genomen, waarop ook de horeca een beroep kan doen, voor zover wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
primair:
de Staat te gebieden om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis:
- de veiligheidsrisico’s een aanwijzing te geven die ertoe leidt dat de voor de horeca geldende regels worden versoepeld, in die zin dat de afstandsnorm van anderhalve meter niet geldt voor groepen tot en met negen personen en niet voor zitplaatsen op terrassen, althans dat deze buiten niet geldt voor groepen tot en met negen personen,
althans de Staat te gebieden de aanwijzing van 26 juni 2020 ten aanzien van deze punten te wijzigen of daarop een uitzondering te maken, al dan niet in de vorm van een nieuwe aanwijzing, en
- objectieve criteria kenbaar te maken op basis waarvan versoepeling van de maatregelen van de horeca bepaald zal worden en een roadmap kenbaar te maken met een tijdpad daarvoor;
subsidiair:
de Staat gebieden om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis:
  • te onderzoeken in hoeverre het binnen de horeca mogelijk is om de afstandsnorm van anderhalve meter en het maximale aantal personen aan een tafel in de horeca te versoepelen en in overleg met KHN maatwerkvoorwaarden op te stellen waarin mogelijke versoepelingen voor de horeca branche binnen een termijn van 14 dagen na het wijzen van dit vonnis verantwoord zouden kunnen worden uitgevoerd;
  • specifiek op de horeca gerichte aanvullende financiële steunmaatregelen vast te stellen, althans extra geld beschikbaar te stellen voor de horecabranche, althans met KHN daarover in overleg te treden;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. De horeca is een van de zwaarst getroffen sectoren door de maatregelen die de Staat heeft getroffen tegen de verspreiding van het coronavirus. Een rendabele exploitatie wordt door die maatregelen ernstig beperkt dan wel onmogelijk gemaakt. De Staat is bij het opleggen van de maatregelen gebonden aan de wet en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een deel van de maatregelen waar de horeca op dit moment aan onderworpen is, is echter onzorgvuldig bepaald, willekeurig, onevenredig en strekt veel verder dan noodzakelijk is. De grondrechten van eisers worden ongeoorloofd en op niet proportionele wijze beperkt. De Staat handelt daarom onrechtmatig jegens eisers. Daar komt bij dat de Staat op geen enkele wijze perspectief biedt op versoepeling van de maatregelen in de toekomst noch een dashboard geeft met een visie op versoepelingen in de toekomst. Verder is het geboden steunpakket onvoldoende.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Uitgangspunt
4.1.
Voor de beoordeling van de vorderingen geldt het volgende als uitgangspunt. De verspreiding van het coronavirus heeft geleid tot een acute crisissituatie in Nederland. De Staat heeft in dergelijke situaties een grote mate van (beleids)vrijheid bij het nemen van maatregelen door middel van de inzet van bestuurlijke en juridische middelen. De besluiten die de regering in dit kader neemt, zijn voortdurend onderwerp van politiek debat en afwegingen op dit gebied behoren bij uitstek tot het domein van de uitvoerende macht. Dit brengt met zich dat de civiele rechter – en temeer de rechter in kort geding – zich zeer terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat op dit punt. Er is geen plaats voor een eigen, “volle” afweging door de burgerlijke rechter. Zo heeft de rechter niet de taak om naar eigen inzicht belangen te wegen. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat aldus niet in redelijkheid voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, is plaats voor rechterlijk ingrijpen.
Versoepeling geldende regels
4.2.
Het betoog van eisers komt er in de kern op neer dat zij menen dat bepaalde maatregelen die gelden voor de horeca verder gaan dan noodzakelijk is, zeker in vergelijking tot regels die voor andere groepen/branches gelden. Een aantal maatregelen is volgens eisers niet te rijmen met versoepelingen op andere vlakken en hetgeen daar wel is toegestaan. Dat maakt volgens hen dat er sprake is van willekeur.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van de mondelinge behandeling de volgende regels golden (waarbij geen sprake is van een uitputtende opsomming, maar waarbij alleen de voor dit geding relevante maatregelen zijn opgesomd):
Binnen
  • Altijd 1,5 meter afstand houden van anderen (hierna ook: de afstandsregel);
  • Is er geen reservering en gezondheidscheck: maximaal 100 mensen met een vaste zitplaats;
  • Is er een vaste zitplaats, reservering en gezondheidscheck: onbeperkt aantal mensen;
  • Discotheken en nachtclubs blijven gesloten;
Buiten
  • Altijd 1,5 meter afstand houden van anderen;
  • In de horeca is een vaste zitplaats altijd verplicht;
  • Is er geen vaste zitplaats, reservering en gezondheidscheck: maximaal 250 mensen;
  • Is er een vaste zitplaats, reservering en gezondheidscheck: onbeperkt aantal mensen;
In het vervoer
  • In het openbaar vervoer is het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht;
  • In personenvervoer, zoals taxi’s, busjes en touringcars is het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht. Een gezondheidscheck en reservering zijn verplicht;
  • In privé-vervoer wordt een niet-medisch mondkapje geadviseerd bij passagiers uit verschillende huishoudens.
Verder gelden de volgende
uitzonderingen op de algemene 1,5 meter afstandsnorm:
  • Kinderen tot 18 jaar;
  • Sporters, acteurs en dansers;
  • Huishoudens;
  • Contactberoepen;
  • Terrassen met kuchschermen.
4.4.
Eisers hebben gesteld dat horecaondernemingen met name in de problemen zijn gekomen door de bezittingsgraad en het maximale aantal personen aan een tafel. De Staat heeft er op gewezen dat, anders dan eisers gezien hun stellingen lijken te veronderstellen, van een maatregel betreffende een maximaal aantal personen aan een tafel geen sprake is. Wel geldt (ook) in de horeca de afstandsregel. Dat leidt er in de praktijk toe dat aan een (normale) tafel een kleiner aantal personen zal kunnen plaatsnemen dan voorheen gebruikelijk was. In zoverre geldt er dus feitelijk wel een maximum. De opmerking van de Staat is echter met name relevant omdat, zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, de afstandsregel een algemene maatregel is, die geldt voor iedereen. Hiermee is dus geen sprake van een specifiek voor de horeca geldende – willekeurige – maatregel, die niet te rijmen zou zijn met maatregelen voor andere branches.
4.5.
Op die algemene maatregel zijn door de Staat echter een aantal uitzonderingen gemaakt. Naar de voorzieningenrechter begrijpt zouden volgens eisers, gelet op die uitzonderingen, ook uitzonderingen gemaakt moeten worden voor de horeca. Horecaondernemingen moeten zich volgens eisers nu houden aan maatregelen die, bezien in het licht van de gemaakte uitzonderingen, verder gaan dan noodzakelijk is. Daar volgt de voorzieningenrechter eisers echter niet in.
4.6.
De Staat heeft een uitgebreide toelichting geven op zijn beleid ten aanzien van de gemaakte uitzonderingen. Hij heeft hiertoe gesteld dat uitsluitend uitzonderingen zijn gemaakt vanwege zwaarwegende bijzondere omstandigheden. Daarbij gaat het volgens de Staat uitsluitend om activiteiten waarbij triage mogelijk is en/of waarbij de verspreidingsrisico’s aanvaardbaar worden geacht. Daarbij is ook acht geslagen op het maatschappelijk belang en/of de positieve gevolgen (van bijvoorbeeld sport). De Staat stelt dat hij er met name acht op heeft geslagen met hoeveel personen in bepaalde situaties er contact is, hoe lang het contact plaatsvindt en of zij vaak met elkaar omgaan of dat zij juist uit verschillende cirkels en kringen afkomstig kunnen zijn.
4.7.
Hoe kleiner het aantal personen, hoe beperkter de verspreiding van het virus door een eventueel besmet personen. Verder is het, met name als mensen samenkomen in eenzelfde samenstelling, makkelijker om te achterhalen wie met wie in contact is geweest, aldus de Staat. De Staat noemt vervolgens als voorbeeld dat een uitzondering is gemaakt voor contactberoepen, die met hantering van de afstandsregel in het geheel niet aan de slag zouden kunnen. Daarbij wordt altijd van tevoren een afspraak gemaakt en een gezondheidscheck uitgevoerd, daarbij is bekend met wie diegene contact heeft gehad en het gaat daarbij niet om grote aantallen personen. Ook bij privé-vervoer geldt bijvoorbeeld dat bekend is met wie iemand in de auto heeft gezeten en dat het daarbij niet om veel mensen kan gaan. Dit geldt volgens de Staat ook bij contactsporten, waarbij overigens de uitzondering uitsluitend geldt voor zover onderlinge afstand niet in acht genomen kan worden.
4.8.
Als de groepen die zich vormen groter zijn en er contact is tussen personen die uit verschillende cirkels en plaatsen afkomstig zijn, zijn de risico’s groter en is het lastiger om in geval van besmetting succesvol bron- en contactonderzoek te kunnen uitvoeren, aldus de Staat. Daarbij wijst de Staat erop dat in de horeca bij uitstek geldt dat daar doorgaans een groot aantal mensen gedurende langere tijd bijeenkomt, vanuit verschillende kringen en plaatsen, die elkaar niet kennen. Daarbij komt nog dat in de horeca door achtergrondgeluiden vaak harder wordt gesproken en dat afstand slechter wordt bewaard als er alcohol in het spel is. Het is hier moeilijk te achterhalen wie met wie in contact is geweest. Deze omstandigheden maken het volgens de Staat cruciaal om in de horeca de afstandsregel te hanteren.
4.9.
Deze toelichting van de Staat komt de voorzieningenrechter begrijpelijk voor. Eisers hebben, ter onderbouwing van de stelling dat sommige maatregelen ongerijmd zijn en de horeca-branche zeer benadelen, meermaals de situatie genoemd van negen personen die zonder mondkapje met elkaar in een auto mogen zitten en op die wijze van Maastricht naar Amsterdam kunnen rijden. Vervolgens kunnen zij zonder de afstandsnorm in acht te hoeven nemen een voetbalwedstrijd gaan spelen en kunnen zij daarbij fysiek contact hebben met hun tegenstanders en met elkaar. Na de wedstrijd, als zij op het terras zitten, mogen zij echter niet met elkaar aan een tafel zitten. Daarna mogen zij wel weer in één auto naar huis rijden. De Staat heeft er echter op gewezen dat is gekeken naar reguliere situaties en dat hij daarbij in ogenschouw heeft genomen hoe vaak bepaalde situaties zich zullen voordoen. Dat is volgens de Staat zeer relevant omdat de maatregelen erop zijn gericht om de kans op verspreiding van het virus terug te brengen en niet om de kans op besmetting uit te sluiten. De conclusie van de Staat dat eisers een niet regulier maar extreem voorbeeld noemen en dat die situatie niet te vergelijken is met de hoeveelheid gevallen en personen die dagelijks – wel regulier – op terrassen en in restaurants samenkomen, is goed te volgen en begrijpelijk.
4.10.
Dat sprake is van een schending van de andere door eisers genoemde beginselen van behoorlijk bestuur en/of van een ongeoorloofde beperking door de Staat van de grondrechten van eisers en/of van onrechtmatig handelen van de Staat jegens eisers, die tot toewijzing van het primair sub 1 gevorderde zou moeten leiden, is door hen niet dan wel onvoldoende met deugdelijke argumenten onderbouwd.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt volledigheidshalve nog dat eisers ter zitting vraagtekens hebben geplaatst bij de verbindendheid van de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s en daarmee de aanwijzingen die daaraan ten grondslag liggen, maar dat dit niet kan leiden tot een beoordeling daarvan in dit kort geding. Daarvoor is vereist dat hierover – in de dagvaarding en niet eerst ter zitting – een goed gemotiveerd standpunt wordt ingenomen. Niet kan worden volstaan met het doen van de hiervoor genoemde uitlating ter zitting. De Staat heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Daarnaast heeft de Staat in zijn reactie ter zitting kort en bondig toegelicht dat en waarom de noodverordeningen wel nog als basis kunnen dienen voor de maatregelen. De voorzieningenrechter neemt dat in dit geding dan ook tot uitgangspunt. Dat sluit overigens ook aan bij de stelling van eisers in de dagvaarding dat zij zich ervan bewust zijn dat de Staat is belast met het bestrijden van het COVID-19 virus, dat in dat kader ook bepaalde beperkende maatregelen kunnen worden opgelegd en dat zij er nadrukkelijk niet op uit zijn om alle geldende maatregelen in twijfel te trekken.
Kenbaar maken objectieve criteria en roadmap
4.12.
De tweede primaire vordering betreffende het kenbaar maken van objectieve criteria voor versoepeling en een roadmap is evenmin toewijsbaar. De Staat heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, kort gezegd stellende dat het virus zich onvoldoende laat voorspellen om daaraan gehoor te kunnen geven. Bovendien nemen de inzichten in het virus nog steeds toe. De Staat heeft daarbij verklaard de situatie wel voortdurend te monitoren en aan de hand daarvan te bepalen welke maatregelen nodig zijn en welke kunnen worden versoepeld.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers zonder meer duidelijk hebben gemaakt dat en waarom zij er belang bij hebben dat de Staat voldoet aan het gevorderde. Zij weten dan waar ze naartoe kunnen werken en hebben dan een perspectief. Met deze onderbouwing van hun belang hebben eisers het verweer van de Staat – die het belang van eisers niet miskent, maar stelt niet in staat en niet gehouden te zijn om aan het gevorderde te voldoen – echter niet weerlegd.
Onderzoek uitvoeren en maatwerkvoorwaarden opstellen ten behoeve van versoepelingen
4.14.
Dat laatste geldt ook voor de eerste subsidiaire vordering van eisers om de Staat te verplichten in overleg met KHN maatwerkvoorwaarden op te stellen waarin mogelijke versoepelingen voor de horecabranche binnen een bepaalde termijn zouden kunnen worden uitgevoerd, nadat de Staat door eisers gewenst onderzoek heeft laten verrichten. Eisers hebben voor de grondslag van die vordering onvoldoende argumenten naar voren gebracht om daarin mee te kunnen gaan. Daarbij is ook relevant dat vaststaat dat de Staat al onderzoeken heeft laten doen en nog steeds laat doen om meer kennis te vergaren over het virus en over de eventuele mogelijkheden om alternatieven te vinden voor ingrijpende maatregelen. De Staat heeft daarbij bovendien verklaard er ook open voor te staan om nieuwe onderzoeken te laten doen als dat zinvol is. Het ligt op de weg van eisers om het overleg te zoeken met de Staat indien zij daartoe voorstellen zouden willen doen.
Extra financiële steunmaatregelen
4.15.
Toewijzing van de tweede subsidiaire vordering betreffende de vaststelling van extra financiële steunmaatregelen stuit reeds af op de onbepaaldheid van die vordering. Bovendien hebben eisers, in het licht van het gemotiveerde verweer van de Staat, onvoldoende toegelicht op grond waarvan de Staat hiertoe gehouden is. Overigens behoort dit onderwerp bij uitstek tot het domein van de overheid en niet van de rechter.
Conclusie
4.16.
Van een grond voor rechterlijk ingrijpen is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Kostenveroordeling
4.17.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eisers om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.
ts