ECLI:NL:RBDHA:2020:8743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoeding op basis van de Wet op de rechtsbijstand in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een vergoeding op basis van de Wet op de rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, dat op 26 juli 2019 een vergoeding had ingetrokken. Dit besluit werd door verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand, in het bestreden besluit van 6 november 2019 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De zaak betreft een toevoeging die was aangevraagd voor het opheffen van een beslag in een kort geding procedure. De Raad voor Rechtsbijstand had de vergoeding eerder toegekend, maar trok deze in na een steekproefcontrole. Verweerder stelde dat de werkzaamheden van eiser onder de eerder verleende toevoeging vielen, en dat er geen sprake was van zelfstandige rechtsbelangen. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de geschillen verschillende rechtsbelangen betroffen.

De rechtbank overwoog dat er geen zelfstandige rechtsbelangen waren, omdat beide toevoegingen betrekking hadden op de nakoming van dezelfde vaststellingsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de vergoeding had ingetrokken, en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan in een zitting die via Skype plaatsvond, en de griffier was verhinderd te ondertekenen. De uitspraak wordt later openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een vergoeding ingetrokken.
Bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 14 juli 2020. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen met nummers 19/7537 en 19/7649.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Namens een rechtzoekende ( [A] ) is een toevoeging aangevraagd in verband met het opheffen van een beslag middels een kort geding procedure. Omdat eiser deelneemt aan de High Trust-werkwijze (variant met steekproefsgewijze controle) heeft verweerder de toevoeging zonder inhoudelijke beoordeling toegekend ( [toevoegingsnummer] ). Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft verweerder een vergoeding van € 902,22 toegekend. Op 17 april 2019 heeft een steekproefcontrole plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft de vergoeding ingetrokken, omdat de werkzaamheden volgens verweerder vallen onder het bereik van de eerder verstrekte toevoeging [toevoegingsnummer] . De toevoeging [toevoegingsnummer] is verleend voor een kort geding. Uit het vonnis van 7 juni 2018 blijkt dat de rechtzoekende in dienst was bij de gemeente Rotterdam en arbeidsongeschikt was geworden. Het dienstverband is beëindigd middels een beëindigingsovereenkomst. Rechtzoekende wenste in het kort geding waarvoor toevoeging [toevoegingsnummer] is verleend nakoming van de in de beëindigingsovereenkomst afgesproken transitievergoeding en uitbetaling van de verlofuren. De onderhavige toevoeging [toevoegingsnummer] is verleend in verband met conservatoir beslag. De gemeente Rotterdam wenste beslag te leggen omdat de in de beëindigingsovereenkomst gemaakt afspraken over de IVA-uitkering niet zijn nagekomen. Uit de vaststellingsovereenkomst met de gemeente blijkt dat een minnelijke regeling is getroffen met finale kwijting en dat het conservatoir beslag wordt opgeheven. Volgens verweerder is sprake van hetzelfde rechtsbelang dan wel een samenstel van belangen die zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen. Het gaat in beide zaken om de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst die partijen hadden. Deze afwikkeling heeft geleid tot een aantal geschilpunten. Het onderliggende feitencomplex (de bestaande arbeidsovereenkomst en de op beëindiging ervan gerichte vaststellingsovereenkomst) is bij al deze punten hetzelfde. Volgens verweerder is ook geen sprake van een diversiteit van procedures.
3. Eiser voert aan dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM0196) volgt dat het behoud van de arbeidsovereenkomst en de opschorting van loonbetaling voldoende verschillen van elkaar om te spreken van losse rechtsbelangen en losse toevoegingen. De Afdeling geeft aan dat de feiten die hebben geleid tot het geschil bij beide toevoegingen betrokken kunnen zijn, maar dat maakt niet dat beide geschillen hetzelfde rechtsbelang betreffen. In het onderhavige geval vloeit de beslaglegging niet voort uit het geschil met betrekking tot betaling van de overeengekomen transitievergoeding in de vaststellingsovereenkomst. Er is beslag gelegd op de rekening van rechtzoekende, omdat de gemeente van mening was dat door het UWV het uitgekeerde bedrag rechtstreeks was uitbetaald aan rechtzoekende. Dit bedrag betreft een IVA-uitkering van rechtzoekende. Uit het verzoekschrift tot beslag van de gemeente Rotterdam blijkt dat dit enkel betrekking heeft op de uitkering van rechtzoekende en geen verband houdt met de eerder overeengekomen vaststellingsovereenkomst. De beslaglegging vindt zijn grondslag in een geschil met het UWV en rechtzoekende terwijl het andere rechtsbelang zag op een zuiver arbeidsrechtelijk geschil tussen de gemeente en rechtzoekende. De toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer] had als doel het laten opheffen van een gelegd beslag door middel van een kort geding procedure. Dit beslag was gelegd omdat de gemeente meende dat uitkeringsbetalingen verkeerd waren uitgevoerd. De toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer] zag op het starten van een procedure betreffende betaling van de overeengekomen transitievergoeding. Bovendien bestaat er een periode van enkele maanden tussen de aanvragen van de toevoegingen. Als de toevoegingen verband hadden gehouden met elkaar was het aannemelijk geweest dat de toevoegingen in dezelfde periode waren aangevraagd.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:26) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
Het gaat derhalve in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zelfstandige rechtsbelangen. Verweerder heeft terecht gesteld dat beide toevoegingen zien op nakoming van dezelfde vaststellingsovereenkomst. De eerste toevoeging ziet op nakoming door de gemeente Rotterdam van de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken transitievergoeding. De tweede toevoeging ziet op een afspraak uit de vaststellingsovereenkomst die volgens de gemeente Rotterdam niet werd nagekomen. Uit het vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2018 blijkt dat bij de vaststellingsovereenkomst, waarin (de gevolgen van) de beëindiging van het dienstverband van de rechtzoekende met de gemeente Rotterdam is geregeld, een bepaling is opgenomen betreffende de verrekening van het door de gemeente Rotterdam betaalde loon met de IVA-uitkering over dezelfde periode. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de uitspraak van de Afdeling uit 2010 van de onderhavige casus verschilt, nu die uitspraak betrekking had op een ontslagprocedure via het arbeidsbureau en een tussentijdse ziekmelding, zodat de toevoegingen waren aangevraagd voor twee verschillende dingen, namelijk ontslag en het opschorten van loon vanwege ziekte. Verweerder mocht de vergoeding intrekken.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is gedaan op 25 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.