ECLI:NL:RBDHA:2020:8742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoedingen voor rechtsbijstand op basis van niet-ingeschreven jurist en noodzakelijkheid van juridische bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had vergoedingen aangevraagd voor rechtsbijstand die hij had verleend aan rechtzoekenden [A] en [B]. De Raad voor Rechtsbijstand heeft echter de vergoedingen ingetrokken, omdat zij van mening was dat de toevoegingen ten onrechte waren aangevraagd en dat de werkzaamheden waren verricht door een niet ingeschreven jurist. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser deelneemt aan de High Trust regeling, waarbij toevoegingen zonder inhoudelijke beoordeling worden toegekend. Na steekproefcontroles heeft de Raad geconstateerd dat de toevoegingen niet terecht waren aangevraagd, omdat de werkzaamheden niet door een ingeschreven advocaat waren verricht. Eiser heeft betoogd dat hij de werkzaamheden zelf heeft verricht en dat de door hem ingeschakelde medewerkers enkel ondersteunende taken hebben uitgevoerd. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij de werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht.

De rechtbank overweegt verder dat de door eiser gehanteerde werkwijze, waarbij brieven door een ander worden ondertekend, leidt tot onduidelijkheid over wie de werkzaamheden heeft verricht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd, en de rechtbank concludeert dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht heeft gesteld dat de rechtsbijstand is verleend door een niet ingeschreven jurist. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7537 en 19/7649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Wessel),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 14 juni 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder vergoedingen ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 oktober 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 14 juli 2020. De beroepen zijn gevoegd behandeld met het beroep met nummer 19/7801.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Door eiser is namens rechtzoekende [A] een toevoeging aangevraagd in verband met een loonvordering. Omdat eiser deelneemt aan de High Trust regeling (variant met steekproefsgewijze controle) heeft verweerder de toevoeging zonder inhoudelijke beoordeling toegekend ( [toevoegingsnummer] ). Bij besluit van 23 november 2018 heeft verweerder een vergoeding van € 902,22 toegekend. Op 17 april 2019 heeft een steekproefcontrole plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij geconstateerd dat de toevoeging ten onrechte is aangevraagd. Volgens verweerder gaat het om een probleem waarvoor bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was. Ook is gebleken dat de werkzaamheden zijn verricht door een niet ingeschreven jurist. Verweerder heeft bij het primaire besluit de vergoeding daarom ingetrokken. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd. Het tegen dit besluit op bezwaar ingediende beroep is geregistreerd onder nummer 19/7537.
2. Ook is door eiser namens rechtzoekende [B] een toevoeging aangevraagd. Omdat eiser deelneemt aan de High Trust regeling (variant met steekproefsgewijze controle) heeft verweerder de toevoeging zonder inhoudelijke beoordeling toegekend ( [toevoegingsnummer] ). Bij besluit van 27 november 2018 heeft verweerder een vergoeding van € 1045,22 toegekend. Op 17 april 2019 heeft een steekproefcontrole plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij geconstateerd dat de toevoeging ten onrechte is aangevraagd. Volgens verweerder valt de toevoeging onder het bereik van de toevoeging [toevoegingsnummer] . Ook is gebleken dat de werkzaamheden zijn verricht door een niet ingeschreven jurist. Verweerder heeft bij het primaire besluit de vergoeding daarom ingetrokken. In bezwaar werpt verweerder niet meer tegen dat de toevoeging onder het bereik van een andere toevoeging valt. Voor het overige is het primaire besluit gehandhaafd. Het tegen dit besluit op bezwaar ingediende beroep is geregistreerd onder nummer 19/7649.
3. Eiser voert met betrekking tot de stelling van verweerder dat de werkzaamheden in beide zaken zijn verricht door een niet ingeschreven jurist het volgende aan. De door eiser overgelegde inhoudelijke dossierstukken zijn alle door hem opgesteld. Aan verweerder is uitgelegd dat eiser juridische stukken (waaronder e-mails en brieven) opstelt/dicteert en daarna door bepaalde medewerkers van het kantoor laat verzenden. Dit is een gangbare en breed geaccepteerde manier van werken binnen de advocatuur. Deze werkwijze verschilt niet van een brief die is ondertekend met i.o. (in opdracht). Eiser maakt gebruik van een technologisch hulpmiddel waarbij hij (inhoudelijke) tekst dicteert en deze tekst via internet of Wifi direct wordt doorgezet aan zijn medewerker op kantoor. Dat de heer [C] zorg heeft gedragen voor het verwerken en verzenden van deze berichten betekent niet dat hij deze inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht. Uit de overleggende documenten en e-mails wordt evident duidelijk dat deze stukken zijn ondertekend uit naam van de eiser. Er kan derhalve geen misverstand over bestaan wie deze teksten heeft opgesteld en intellectueel eigenaar is van de inhoud ervan. Dat er door een wederpartij wordt gereageerd aan [C] maakt dit niet anders. Kennelijk meent verweerder dat ondersteunende medewerkers enkel kennisgevingen kunnen verzenden en niet inhoudelijke berichten en door de advocaat opgestelde berichten. Deze opvatting van verweerder is onjuist. Het uitwerken van gedicteerde berichten vindt ook plaats ingeval er sprake is van inhoudelijke berichten/documenten en juist niet in geval van enkel kennisgevingen. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte gesteld dat de overgelegde urenspecificatie onvoldoende is, omdat er sprake zou zijn van verschillende urenstaten. Bij het printen van een afschrift van de urenstaat kan worden gekozen welke gegevens worden opgenomen. Hierbij kunnen bepaalde gegevens worden weggelaten door deze aan of uit te vinken. Voor de leesbaarheid en de overzichtelijkheid is ervoor gekozen om bij steekproefcontroles van verweerder enkel de essentiële gegevens te laten staan. Voor deze werkwijze is gekozen bij de betreffende controle, maar ook bij eerdere en latere controles. Verweerder heeft hier eerder geen bezwaren tegen geuit en niet eerder gevraagd om meer informatie op de urenstaten, ook niet na de controle van de bestreden zaak. Omdat bij verweerder het vermoeden ontstond dat de werkzaamheden waren verricht door [C] is een urenstaat nagezonden waarbij ook het kopje ‘Medewerker’ is opgenomen. Uit de tekst op de website blijkt verder niet dat [C] werkzaamheden verricht op basis van toevoeging. Het arbeidsrecht leent zich er ook voor om werkgevers van rechtsbijstand te voorzien, dit kan niet op basis van toevoeging geschieden. [C] verricht zijn werkzaamheden dan ook enkel op basis van een uurtarief. Dit blijkt temeer uit het feit dat de focus van [C] naast arbeidsrecht ook op het ondernemingsrecht ligt. Nergens blijkt uit de tekst van de website dat eiser niet verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de opdracht. Eiser heeft een verklaring van [A] overgelegd.
4. In artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb is bepaald dat slechts vergoeding wordt verstrekt voor de door de rechtsbijstandverlener op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Hieruit volgt dat slechts vergoeding wordt verstrekt, indien de advocaat zelf de rechtsbijstand heeft verleend en derhalve de zaak persoonlijk heeft behandeld, behoudens incidentele gevallen waarin sprake is van overmacht of waarneming door anderen wegens ziekte, of andere zwaarwegende redenen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU6307)).
5. De rechtbank overweegt dat de door eiser gehanteerde werkwijze, waarbij brieven worden ondertekend door een ander dan eiser, ertoe leidt dat onduidelijk is wie iets verstuurt. Eiser neemt hiermee het risico dat ervan wordt uitgegaan dat degene die de brief heeft ondertekend degene is die de brief heeft opgesteld. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij degene is die de werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan de twijfel over de vraag wie de werkzaamheden heeft verricht niet worden weggenomen met de door eiser later aangeleverde urenstaten. Voorts blijkt uit de verklaring van [A] , waarin hij bevestigt dat hij is bijgestaan door eiser, niet dat [C] niet ook werkzaamheden heeft verricht. Mogelijk kan eiser aannemelijk maken dat hij de werkzaamheden heeft verricht door de door hem ingesproken berichten te overleggen, maar hierover beschikt de rechtbank nu niet. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de rechtsbijstand is verricht door een niet ingeschreven jurist en mocht de vergoedingen intrekken.
6. Eiser voert in het beroep met nummer 19/7537 verder aan dat rechtzoekende [A] heeft aangegeven geprobeerd te hebben contact op te nemen met zijn werkgever om tot een oplossing te komen maar dat dit nergens toe heeft geleid. Verder is de rechtzoekende door het Juridisch Loket verwezen. Het Juridisch Loket voert het beleid dat zij pas iemand verwijzen naar een advocaat wanneer het Juridisch Loket de vraag niet zelf kan beantwoorden. De rechtzoekende heeft dus in ieder geval het Juridisch Loket ingeschakeld om tot een oplossing van het geschil te komen. Uit de verwijzing van het Juridisch Loket blijkt derhalve dat rechtzoekende zelf genoeg stappen heeft ondernomen om het geschil op te lossen, maar rechtsbijstand noodzakelijk was
.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gaat om een probleem waarvoor bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was. Niet gebleken is dat de rechtzoekende [A] al het nodige heeft ondernomen om alsnog een loonbetaling te krijgen. Dat sprake is van een verwijzing door het juridisch loket leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft hierover ter zitting opgemerkt dat de verwijzing ziet op een eerder geschil in verband met een ziekmelding. Verder heeft verweerder gesteld dat het Juridisch Loket er ook op wijst dat het aan verweerder is om te bepalen of juridische bijstand geïndiceerd is. De verwijzing door het Juridisch Loket kan een aanwijzing zijn dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is, maar het is volgens verweerder niet zo dat in het geval van een verwijzing altijd een toevoeging wordt verleend. Verweerder mocht de vergoeding ( [toevoegingsnummer] ) ook op deze grond intrekken.
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is gedaan op 25 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.