ECLI:NL:RBDHA:2020:8741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor onderbemanning van een schip en de kwalificatie van bemanningsleden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over een bestuurlijke boete die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft een boete van € 2.500,- die was opgelegd wegens onderbemanning van een schip, waarbij eiseres niet voldeed aan de minimumbemanningseisen zoals voorgeschreven in de Binnenvaartwet. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarna de boete werd gematigd tot € 1.250,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De relevante wet- en regelgeving, waaronder de Binnenvaartwet en de Binnenvaartregeling, zijn in de uitspraak opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens een controle op 14 juni 2018 door Rijkswaterstaat was geconstateerd dat eiseres niet voldeed aan de minimumbemanningseisen, omdat er geen lichtmatroos aan boord was, maar wel een deksman. Eiseres voerde aan dat de bemanning met twee schippers en een deksman meer dan voldoende was en dat de opgelegde boete onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat er sprake was van onderbemanning, omdat de wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid dat een lichtmatroos kan worden vervangen door een deksman. De rechtbank volgde de overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de matiging van de boete tot 50% passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de griffier was verhinderd te ondertekenen. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C. Vermeer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,-.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard . Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de boete vastgesteld op € 1.250,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
2. Op 14 juni 2018 heeft een controle plaatsgevonden door een toezichthouder van Rijkswaterstaat op de naleving van de Binnenvaartwet (Bvw) en de daarop berustende wet- en regelgeving. Blijkens het boeterapport is één overtreding van de Binnenvaartwet vastgesteld, namelijk het als werkgever nalaten tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning aan boord te hebben volgens de voorgeschreven tabel minimumbemanning van motorschepen en duwboten. In plaats van een schipper, stuurman en een lichtmatroos waren twee schippers en een deksman aanwezig.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit een boete opgelegd van € 2.500,- wegens overtreding van 22, negende lid, van de Bvw. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gematigd met 50% tot € 1.250,-, omdat de heer [A] weliswaar niet de functie van lichtmatroos had, maar er wel werd gevaren met drie bemanningsleden. Verweerder heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1749. De Afdeling heeft in ro 5.2 van de genoemde uitspraak overwogen:
“Voorts is in de linkerkolom niet voorzien in de mogelijkheid dat een lichtmatroos wordt vervangen door een deksman. Bovendien volgt uit artikel 2.9, achtste en negende lid, van de Binnenvaartregeling dat de bekwaamheidseisen voor een lichtmatroos, anders dan [appellante] stelt, hoger zijn dan die voor een deksman. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake was van onderbemanning en niet van onderkwalificatie.”
4. Eiseres voert aan dat de door verweerder genoemde overweging uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 onjuist is. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat de Afdeling terecht tot de conclusie is gekomen dat waar in de desbetreffende kolom (in casu art. 3.15 RSP) niet is voorzien in de mogelijkheid dat een lichtmatroos wordt vervangen door een deksman, sprake zou zijn van onderbemanning en niet van onderkwalificatie. De minimumbemanning diende uit drie bemanningsleden te bestaan en er waren drie bemanningsleden aanwezig. Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van onderkwalificatie. Onder onderkwalificatie kan niets anders worden verstaan dan dat er wel een bemanningslid aanwezig is, maar dat het bemanningslid niet de bekwaamheid heeft die is voorgeschreven. Bijlage 11.1 kan niet in afwijking van de Binnenvaartregeling beboetbare feiten bepalen en dient onverbindend te worden verklaard voor zover daarin is bepaald dat indien een lichtmatroos niet mag worden vervangen door een deksman, er sprake is van onderbemanning. De bijlage 11.1 bij de Binnenvaartregeling is niet meer dan een boetetabel, die de regelgeving niet opzij kan zetten, Het “wegdenken” zoals de Minister wenst van de aanwezige deksman om een boete op te kunnen leggen, betekent het negeren van de feiten en het negeren van de daarop betrekking hebbende regelgeving.
De Afdeling heeft verder ten onrechte overwogen dat de bekwaamheidseisen voor een lichtmatroos hoger zijn dan die voor een deksman. Een lichtmatroos doet dezelfde werkzaamheden als een deksman. Volgens Bureau Voorlichting Binnenvaart zijn de functies eigenlijk hetzelfde. Om een beroepsopleiding te stimuleren mag een lichtmatroos (minimaal 15 jaar) een jaar jonger zijn dan een deksman (minimaal 16 jaar). Er is geen inhoudelijk verschil in bekwaamheid. De kosten van een deksman zijn minimaal gelijk aan die van een lichtmatroos. Een minimumbemanning van een schipper, stuurman en lichtmatroos is vereist, maar er mag een bemanning met grotere bekwaamheid aan boord zijn.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht stelt dat het hoofdargument in de uitspraak van de Afdeling is dat in de van toepassing zijnde kolom niet is voorzien in de mogelijkheid de lichtmatroos te vervangen door een deksman. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling is gebaseerd op onjuiste gronden en niet gevolgd zou moeten worden. Dat een deksman wel een bemanningslid is betekent niet dat geen sprake kan zijn van onderbemanning. De wetgever heeft per situatie (die afhankelijk is van het soort schip, de groep waarin het schip valt, de exploitatiewijze en de standaarduitrusting) beoordeeld of het verantwoord is de lichtmatroos te vervangen door een deksman (zie de artikelen 3.15 t/m 3.17 van het RSP). In de thans aan de orde zijnde situatie — motorschip, groep 3, exploitatiewijze Al, standaarduitrusting S2 — heeft de wetgever dit kennelijk niet verantwoord geacht. Verweerder heeft terecht gesteld dat bijlage 11.1 bij de Binnenvaartregeling onderdeel uitmaakt van de Binnenvaartregeling zodat hieraan dezelfde status toekomt als aan de artikelen uit de Binnenvaartregeling zelf en er geen grond bestaat voor het oordeel dat de bijlage onverbindend zou moeten worden verklaard wegens strijd met de Binnenvaartregeling. Verweerder stelt verder terecht dat hij zich dient te houden aan de regelgeving. Dat verweerder wel aanleiding heeft gezien een lagere boete op te leggen omdat een derde bemanningslid aanwezig was doet aan het voorgaande niet af. Verder heeft de Afdeling in de omstandigheid dat een lichtmatroos moet staan ingeschreven bij een beroepsopleiding aanleiding gezien te oordelen dat de bekwaamheidseisen voor een lichtmatroos hoger zijn dan die voor een deksman. De rechtbank acht het niet onredelijk dat aan het feit dat iemand een beroepsopleiding volgt de conclusie wordt verbonden dat iemand beter gekwalificeerd is. Verweerder heeft terecht een boete opgelegd wegens onderbemanning, meer specifiek voor een tekort van één lichtmatroos.
6. Eiseres voert verder aan dat een bemanning bestaande uit twee schippers en een deksman, veel meer is dan een schipper, een stuurman en een lichtmatroos. Het opleggen van een boete is onbegrijpelijk. De matiging van 50% is te weinig. Het schip was veiliger bemand dan met een schipper, stuurman en lichtmatroos en de bemanning was duurder. Bovendien geldt dat indien het schip één uur later was vertrokken de minimumbemanning op grond van artikel 5.21, vierde lid, van de Binnenvaartregeling had mogen bestaan uit een schipper en een stuurman.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een verdere matiging van de boete. Bij de overtreding van onderbemanning, meer specifiek het tekort van één lichtmatroos hoort een boetenormbedrag van € 2.500,-. Indien in dit geval alleen twee schippers aan boord zouden zijn geweest en geen derde persoon, zou eveneens een boete zijn opgelegd van € 2.500,-. Verweerder heeft daarom de omstandigheid dat wel een derde persoon, namelijk de deksman, aan boord was aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank acht deze matiging passend. Niet valt in te zien dat de boete met meer dan 50% gematigd had moeten worden. Verweerder stelt terecht dat het schip niet om 6:00 uur maar om 5:00 uur is vertrokken, zodat de vrijstelling uit artikel 5.21, vierde lid, van de Binnenvaartregeling niet van toepassing is. De kosten van de verschillende bemanningsleden zijn voorts geen bijzondere omstandigheid waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de boete te matigen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Binnenvaartwet
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald,
verstaan onder:
[…]
bemanningslid: ieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos,
matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos, lid van het veiligheidspersoneel of
deksman aan boord van een schip bevindt;
[…].
Artikel 22
1. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van schepen met betrekking tot de vaartijden en bemanningssterkte, de uitrustingsstukken van binnenschepen en de hiermee verband houdende eisen.
2. In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake:
a. de vaartijden van schepen;
b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen;
c. eisen aan de deskundigheid van bemanningsleden, waaronder begrepen opleiding en ervaring;
d. de rusttijden van de bemanningsleden.
[…]
7. De gezagvoerder of de werkgever zijn verplicht tot naleving van:
a. het bepaalde krachtens het eerste en tweede lid, onderdelen a tot en met c;
b. het tot hen gerichte krachtens het tweede lid, onderdeel d, bepaalde; en
c. de krachtens het vierde of vijfde lid, aan een vrijstelling of ontheffing verbonden voorschriften
[…]
9. Het is verboden te handelen in strijd met dit artikel.
Artikel 48
1. Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de [...] 22, negende lid,
een bestuurlijke boete opleggen,
2. De bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd komt overeen met
de boete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht,
[…]
4. Bij ministeriële regeling worden de boetebedragen voor de beboetbare feiten
vastgesteld.
Binnenvaartbesluit
Artikel 31
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld betreffende de middelen waarmee de gegevens ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorschriften betreffende de vaartijden, de rusttijden en de bemanningssterkte worden geregistreerd.
Binnenvaartregeling
Artikel 2.9
[…]
7. Een lichtmatroos is:
a. tenminste 15 jaar, en in het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving, afgegeven door het opleidingsinstituut dat de desbetreffende opleiding verzorgt, voor het door middel van schoolbezoek volgen van een opleiding voor matroos binnenvaart, schipper binnenvaart, kapitein binnenvaart, bootman, of schipper rondvaartboot beperkt vaargebied, zoals opgenomen in het Centraal Register Beroepsopleidingen onder de respectieve nummers: 25509, 25510, 25511, 25564, en 25385; of
b. tenminste 15 jaar, en in het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving, afgegeven door het opleidingsinstituut dat de cursus verzorgt, voor het schriftelijk of door middel van schoolbezoek volgen van de cursus aspirant schipper van de Maritieme Academie Harlingen, het Maritiem College IJmuiden, het Scheepvaart en Transportcollege te Rotterdam, het Maritiem Instituut de Ruyter te Vlissingen, het Berechja College op Urk, het Noorderpoortcollege te Groningen, en Edumar te Workum; of
c. tenminste 19 jaar en in het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving, afgegeven door het opleidingsinstituut dat het praktijkexamen verzorgt, voor deelname aan het Praktijkexamen matroos binnenvaart van het CBR; of
d. tenminste 21 jaar en in het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving, afgegeven door het opleidingsinstituut dat het praktijkexamen verzorgt, voor deelname aan het Praktijkexamen schipper binnenvaart van het CBR; of
e. tenminste 21 jaar en in het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving, afgegeven door het opleidingsinstituut dat het praktijkexamen verzorgt, voor deelname aan het Praktijkexamen schipper rondvaartboot beperkt vaargebied van het CBR; of
f. tenminste 15 jaar, en in het bezit van een schriftelijk bewijs van een door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkende opleiding, die opleidt tot een gelijkwaardig diploma als dat kan worden behaald voor de onder a genoemde opleidingen en de onder b genoemde cursus.
8 Een deksman is ten minste 16 jaar.
Artikel 5.6
1. De minimumbemanning van de navolgende categorieën van schepen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3.15 van het Rsp, met dien verstande dat de stuurman in voetnoot 2 de bekwaamheid van schipper bezit bedoeld in artikel 2.9, tweede lid:
a. motorschepen;
[…].
Artikel 5.21
4. Ten aanzien van motorschepen die in exploitatiewijze A1 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, eerste lid, voor groep 3 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een stuurman;
b. het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22.00 uur en 06.00 uur;
[…].
Artikel 11.1
1. De bedragen van de bestuurlijke boete op overtredingen als bedoeld in […] 22, negende lid, […] van de wet zijn opgenomen in tabel 1 in bijlage 11.1 bij deze regeling.
Tabel 1 catalogus met boetebedragen voor overtredingen van de artikelen 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 21, 22, 23, 25, 28, 31, 33, 36, 37, 43 en 46 Binnenvaartwet
ArtikelBvw
Rijn, Waal, en Lek
jo. artikelenBvw,Bvb, Bvr,RosR,Rsp
Overige wateren
jo. artikelenBvw,Bvb, Bvr,RosR,Rsp
Omschrijving overtreding
Boetebedrag
Feitcode
[…]
Hoofdstuk 3 paragraaf 3: Bemanning
22 lid 9
22 lid 7 Bvw jo. 1.9 Bvr jo. 1.7 Bvr jo. 2.02 lid 1 Rsp jo. 3.15 lid 1 Rsp
22 lid 7 Bvw jo. 5.8. en 5.6. lid 1 Bvr jo. 3.15 lid 1 Rsp
Als werkgever of gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning aan boord te hebben volgens de voorgeschreven tabel minimumbemanning van motorschepen en duwboten:
Voor elke schipper tekort
€ 5.000,–
2)
BVW 3.3.097
Voor elke stuurman tekort
€ 4.000,–
2)
BVW 3.3.098
Voor elke volmatroos tekort
€ 3.500,–
2)
BVW 3.3.099
Voor elke matroos tekort
€ 3.000,–
2)
BVW 3.3.100
Voor elke lichtmatroos tekort
€ 2.500,–
2)
BVW 3.3.101
Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)
Artikel 3.02
De leden van de bemanning moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. voor de deksman: een minimumleeftijd van 16 jaar;
2. voor de lichtmatroos (scheepsjongen): een minimumleeftijd van 15 jaar en het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving bij een opleiding die bestaat uit het bezoeken van een vakschool voor schippers of het volgen van een door de bevoegde autoriteit erkende, schriftelijke cursus die voor een gelijkwaardig diploma opleidt;
[…].
Artikel 3.15
1. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten bestaat uit:
Groep
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze
A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2
A1
A2
B
S1
S2
S1
S2
S1
S2
1
L ≤ 70 m
schipper
stuurman
volmatroos
matroos
lichtmatroos
1
1
2
2
1
11)
2
21)3)
2
70 m < L ≤ 86 m
schipper
stuurman
volmatroos
matroos
lichtmatroos
1 of
1
1
1
1
1
1
1
2
11)
2
2
2
1
1
3
L > 86 m
schipper
stuurman
volmatroos
matroos
lichtmatroos
1 of
1
1
1
1
2
1
1
1
2
1
11)
2
21)
2 of
1
2
2
12)
1
2
1
1
1
1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.
2) De stuurman moet in het bezit zijn van het overeenkomstig dit reglement vereiste schipperspatent.
3) Eén van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.