In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een exploitatievergunning aan een bakkerij in Midden-Delfland. De eisers, bewoners van een nabijgelegen gebouw, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester om de vergunning te verlenen voor het exploiteren van een openbare inrichting met terras. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser 1, die een zienswijze had ingediend, ontvankelijk is in zijn beroep, terwijl de andere eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij geen zienswijzen hebben ingediend.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waaronder de verleende omgevingsvergunningen en de relevante bepalingen uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Midden-Delfland. Eiser betoogde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de woon- en leefsituatie in de omgeving ontoelaatbaar nadelig zou worden beïnvloed door de exploitatie van de bakkerij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunningverlening niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de burgemeester in redelijkheid kon aannemen dat de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de geluidshinder die eiser aanvoert geen grond biedt voor weigering van de vergunning, en dat de vergunningseisen voldoende zijn om de nadelige effecten te beperken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser 1 ongegrond verklaard en de andere eisers niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.