ECLI:NL:RBDHA:2020:8683
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Dublinclaimant, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij na overdracht aan Frankrijk te maken zou krijgen met een schending van artikel 3 van het EVRM, omdat hij vreesde voor een gebrek aan adequate opvang en medische zorg. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de situatie in Frankrijk zodanig was dat zijn rechten in gevaar zouden komen. De rechtbank wees erop dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van de betrokkenen in eerdere EHRM-uitspraak en dat Frankrijk zich verantwoordelijk had gesteld voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.