ECLI:NL:RBDHA:2020:862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herhaalde asielaanvraag van een Ugandees met gestelde homoseksuele relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van een eiser uit Uganda. De eiser, die stelt homoseksueel te zijn, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste in 2016 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn huidige aanvraag onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn seksuele geaardheid en de gestelde relatie met zijn partner. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser en de overgelegde documenten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet overtuigend waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn relatie met zijn partner vaag en oppervlakkig waren, en dat er onvoldoende bewijs was voor de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele relatie.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen rechtens relevante nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over zijn opleidingsniveau, levensfase en culturele achtergrond verworpen, en geconcludeerd dat de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.