ECLI:NL:RBDHA:2020:8482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit bijzondere bijstand en verwijzing naar bezwaar

Op 17 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat, ingediend op 24 september 2019. De verweerder, het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, heeft een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 27 februari 2020 geoordeeld dat verweerder een besluit had moeten nemen en heeft bepaald dat verweerder eiser een voorschot op verbeurde dwangsommen moet betalen. Op 11 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 juli 2020. Tijdens deze zitting zijn meerdere zaken behandeld, en na de behandeling zijn de zaken gesplitst. De rechtbank heeft op 13 maart 2020 geprobeerd partijen naar mediation te verwijzen, maar deze poging is voortijdig geëindigd zonder oplossing.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen op de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 11 mei 2020 verwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen erop gewezen dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2020 komt te vervallen als gevolg van deze uitspraak. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2020 door de meervoudige kamer, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/747

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Op 17 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat van 24 september 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 27 februari 2020 (zaaknummer SGR 20/746) uitspraak gedaan op het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder een besluit had moeten nemen. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder verzoeker per omgaande een voorschot op verbeurde dwangsommen van - in deze zaak - € 1.081,50 betaalt.
Bij brief van 10 maart 2020 heeft eiser op het verweerschrift gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder op 2 april 2020 en 25 mei 2020 aanvullende verweerschriften ingediend.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder een beslissing genomen op de aanvraag van
24 september 2019 en deze afgewezen.
Op 25 juni 2020 en 30 juni 2020 heeft eiser zijn beroepschrift aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Tijdens deze zitting van de meervoudige kamer is tevens het beroep in de zaken met zaaknummers SGR 20/460, SGR 20/730, SGR 20/732, SGR 20/734, SGR 20/736, SGR 20/739, SGR 20/743, SGR 20/745, SGR 20/766, SGR 20/787, SGR 20/791, SGR 20/795, SGR 20/802, SGR 20/836, SGR 20/850, SGR 20/886, SGR 20/887, SGR 20/888, SGR 20/987, SGR 20/989, SGR 20/990, SGR 20/991, SGR 20/1007, SGR 20/1008, SGR 20/1009, SGR 20/1010, SGR 20/1179, SGR 20/1181, SGR 20/1182, SGR 20/1183, SGR 20/1233, SGR 20/1236, SGR 20/1237, SGR 20/1239, SGR 20/1243, SGR 20/1256 behandeld.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Algemeen
Eiser en verweerder zijn in een ernstig conflict verwikkeld. Eiser is in februari 2014 met verweerder in contact gekomen bij een aanvraag om bijstand. Verweerder heeft eiser onder meer een BBZ-lening verstrekt. Nadat verschil van inzicht is ontstaan over die lening (bezwaar- en beroepszaken daarover lopen nog), is de situatie in de jaren daarna geleidelijk ontspoord. Eiser heeft inmiddels bij verweerder vele honderden aanvragen voor onder meer bijzondere bijstand gedaan en bezwaren ingediend. Verweerder heeft diverse civiele procedures tegen eiser gevoerd. Ook is op dit moment bij deze rechtbank sprake van (opgeteld) bijna tweehonderd beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eiser. Verder zijn er civiele vonnissen van deze rechtbank en is er een arrest van het gerechtshof Den Haag, lopen er nog civiele procedures en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels diverse uitspraken gedaan, onder meer in Wob-zaken.
Verweerder verwijt eiser voortdurend misbruik van procesrecht, eiser vindt dat sprake is van stelselmatig onbehoorlijk bestuur.
Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank op 13 maart 2020, op een regiezitting van de meervoudige kamer, een ultieme poging gedaan om partijen naar mediation te verwijzen. Hoewel het tot een verwijzing is gekomen en er onder leiding van mediator prof. dr. D. Allewijn enkele mediationgesprekken hebben plaatsgevonden, is de mediation voortijdig geëindigd en hebben partijen geen oplossing voor hun conflict kunnen vinden.
Inhoudelijk
1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht in de onderhavige beroepszaak. Dit beroep is bij brief van
23 juni 2020 voorlopig en ter zitting op 6 juli 2020 definitief gehonoreerd. Er bestaat daarom geen grond om het beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank merkt daarbij op dat de voorzieningenrechter eiser – hoewel dat niet is opgenomen in de uitspraak van 27 februari 2020 – ook heeft vrijgesteld van het betalen van griffierecht in de voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer
SGR 20/746.
2.1
Op 24 september 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, zijnde de eigen bijdrage voor een advocaat ter hoogte van € 145,-, met betrekking tot een (civiele) hoger beroepsprocedure met zaaknummer [nummer] .
2.2
Bij brief van 26 november 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag.
3.1
Verweerder heeft inmiddels bij besluit van 11 mei 2020 beslist op de aanvraag van eiser en heeft geweigerd de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen. [1]
3.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld op het bezwaar te zullen gaan beslissen.
4. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de beslissing op het beroep worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding het beroep gericht tegen het besluit van 11 mei 2020 naar verweerder te verwijzen ter behandeling als bezwaar.
5. Nu verweerder alsnog een besluit heeft genomen op eisers aanvraag van
24 september 2019 is het (proces)belang van eiser bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag komen te ontvallen. Eiser heeft namelijk ter zitting op 6 juli 2020 aangegeven dat het doel van zijn beroep is alsnog de gevraagde bijzondere bijstand te verkrijgen. Dat is niet een doel dat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit bereikt kan worden, indien reeds een beslissing op de aanvraag is genomen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk verklaren.
6. Uit artikel 4:18 van de Awb vloeit voort dat verweerder – nadat hij eisers ingebrekestelling had ontvangen – van rechtswege de verschuldigdheid van een dwangsom bij beschikking had moeten vaststellen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Eiser kan echter door de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen geen oordeel meer verkrijgen over de vraag of verweerder als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd. [2]
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat als gevolg van deze uitspraak de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1648) op grond van artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht komt te vervallen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 24 september 2019, niet-ontvankelijk;
  • verwijst het van rechtswege ontstane beroep gericht tegen het besluit van 11 mei 2020 naar verweerder om als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2020 gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach en mr. J.P. Brand, griffiers. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan - voor zover daarin het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is verklaard – binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit besluit is als bijlage A bij de op 25 juni 2020 ingediende aanvullende gronden gevoegd.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2250.