ECLI:NL:RBDHA:2020:8476
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen staandehouding en ophouding in vreemdelingenrechtelijke context
Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. Berben. Eiser, die de Ghanese nationaliteit claimt, werd op 30 juni 2020 aangehouden wegens overtreding van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. De aanhouding vond plaats nadat verbalisanten hem zagen terwijl hij asbestplaten in stukken sloeg. Eiser had geen geldig identiteitsbewijs en toonde een papieren kopie van zijn Spaanse vreemdelingendocument, wat niet voldeed als legitimatie. De rechtbank oordeelde dat er een niet-vreemdelingenrechtelijke aanleiding was voor de aanhouding, waardoor deze rechtmatig was. Eiser stelde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat er geen strafrechtelijke aanleiding zou zijn geweest voor de staandehouding. De rechtbank verwierp deze stelling, verwijzend naar de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de rechter in vreemdelingenzaken niet kan oordelen over de aanwending van andere bevoegdheden dan die bij of krachtens de Vreemdelingenwet zijn toegekend.
Daarnaast voerde eiser aan dat de huidige situatie in Spanje, die zwaar getroffen is door de coronacrisis, niet in aanmerking was genomen bij de ophouding. De rechtbank oordeelde echter dat de coronasituatie in Spanje geen belemmering vormt voor de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.