ECLI:NL:RBDHA:2020:8263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 januari 2020 in gebreke gesteld, omdat er nog geen beslissing was genomen op zijn asielaanvraag. Op 23 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag is verstreken en dat het beroep gegrond is. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser reeds driemaal is gehoord en dat verweerder geen aanvullend gehoor nodig heeft geacht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 27 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12897
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 augustus 2018 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiser heeft verweerder op 18 januari 2020 in gebreke gesteld, omdat verweerder nog niet op zijn asielaanvraag heeft beslist.
Op 23 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn voor het nemen van een besluit op eisers asielverzoek is verstreken. Nu eiser verweerder in gebreke heeft gesteld en verweerder tot op heden geen beslissing op zijn asielaanvraag heeft genomen, is het beroep kennelijk gegrond.
3. Eiser heeft de rechtbank op grond van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om de hoogte van de op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Tussen partijen is niet in geschil dat de maximale dwangsom van € 1.442,- is verbeurd.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser reeds driemaal is gehoord, te weten: een aanmeldgehoor op 17 september 2018, een eerste gehoor op 1 oktober 2019 en een nader gehoor op 2 oktober 2019. Op 25 februari 2020 is eiser uitgenodigd voor een aanvullend gehoor, maar verweerder heeft dat gehoor op 23 maart 2020 geannuleerd. Volgens verweerder zal de zaak van eiser beoordeeld worden met de informatie die thans voorhanden is.
5. Verweerder heeft bij het verweerschrift van 13 juli 2020 verzocht om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een beslistermijn van acht weken op te leggen. Gelet op de door verweerder aangevoerde capaciteitsproblemen en de problemen door de coronacrisis, is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De bestuursrechter zal daarom een afwijkende beslistermijn bepalen.
6.1.
Bij uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld (ECLI:NL:RVS:2020:1560). Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
6.2.
Eiser heeft zijn asielaanvraag op 8 augustus 2018 ingediend. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is reeds op
8 mei 2020 overschreden. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat verweerder op
13 juli 2020 heeft verzocht om een termijn van acht weken, en niet is gesteld dat verweerder vanaf 13 juli 2020 niet meteen een voornemen kon opstellen, zal de rechtbank verweerder niet nog eens een termijn van acht weken geven voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat er meerdere gehoren hebben plaatsgevonden en verweerder een aanvullend gehoor niet nodig heeft bevonden.
Verweerder moet zo snel mogelijk een besluit op de asielaanvraag van eiser nemen. In lijn
met de memorie van toelichting bij de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2005/06, 30435, nr. 3) moet het belang van snelle besluitvorming soms echter wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. Nu het van belang is dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder, mede gelet op de zienswijzentermijn, binnen zes weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om op zorgvuldige wijze binnen deze termijn een besluit te nemen.
7. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om de dwangsom op € 50,- per dag vast te stellen, zoals verweerder heeft gevraagd.
8. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
27 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.