ECLI:NL:RBDHA:2020:8239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van toegang tot maatschappelijke opvang en rechtszekerheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

Op 5 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van een stad. De zaak betreft de beëindiging van de toegang tot maatschappelijke opvang voor de eiser, die eerder een maatwerkvoorziening had ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de maatwerkvoorziening per 20 december 2018 niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat het toekenningsbesluit van 6 november 2018 onjuist was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang. De eiser, die in het verleden in België had gewoond en daar een gevangenisstraf had uitgezeten, had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om zich met hulp van zijn sociale netwerk in België te handhaven. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de toegang tot de maatschappelijke opvang terecht had beëindigd, en dat er geen sprake was van strijd met enige rechtsregel. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de publicatie op de website van de rechtspraak volgde later.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiser

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

het college van burgemeester en wethouders van [stad] , verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het toekenningsbesluit) heeft verweerder aan eiser ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van maatschappelijke opvang en toestemming voor het gebruik van een gemeentelijk postadres.
Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit van 6 november 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gewijzigd en de maatschappelijke opvang en de toestemming voor het gebruik van het gemeentelijk postadres per 20 december 2018 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft in het verleden in [stad] gewoond en aldaar een bijstandsuitkering ontvangen. Eiser is op enig moment naar België verhuisd. Sinds 18 november 1994 verbleef hij in België in detentie. Op 22 oktober 1997 is hij door het Hof van assisen West-Vlaanderen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar. Tijdens een verlof in 2018 is eiser naar Nederland gevlucht. Op 30 augustus 2018 is eiser in Nederland aangehouden in verband met een verzoek van de Belgische autoriteiten om tenuitvoerlegging in Nederland van het restant van de straf. Na intrekking van het verzoek om strafovername, is eiser op 9 oktober 2018 in vrijheid gesteld.
1.2.
Eiser is op 30 september 2009 in Leuven, België, gehuwd met F. Sarrakh. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. Eisers echtgenote en kinderen wonen in België.
1.3.
Op 17 oktober 2018 heeft eiser zich gemeld bij het Daklozenloket van de gemeente [stad] met het verzoek gebruik te mogen maken van de daklozenopvang. Verweerder heeft, hangende de aanvraag, aan de opvanginstantie een machtiging verstrekt. Volgens deze machtiging heeft eiser voorlopig, zolang hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, toestemming om gebruik te maken van de daklozenopvang. Vervolgens heeft verweerder het toekenningsbesluit van 6 november 2018 genomen. Verweerder heeft het besluit van 6 november 2018 bij het primaire besluit ingetrokken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften – de intrekking van het besluit van 6 november 2018 gewijzigd in een beëindiging van de maatwerkvoorziening per 20 december 2018. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat in de Wmo 2015 geen grondslag is te vinden voor de intrekking en ook het rechtszekerheidsbeginsel zich hiertegen verzet. Dit neemt niet weg dat eiser niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang voldoet. Eiser heeft weliswaar het recht, maar niet de plicht om in Nederland te verblijven en kan zich in België op eigen kracht of met behulp van zijn sociaal netwerk handhaven in de samenleving, voor zover hij daartoe in Nederland niet in staat is. Dat eiser in België mogelijk het restant van zijn gevangenisstraf moet uitzitten, zoals hij heeft gesteld, is op zichzelf geen reden voor toelating tot de maatschappelijke opvang in Nederland.
3. Eiser voert aan dat de motivering van het bestreden besluit onbegrijpelijk is, omdat de datum 20 december 2018 niets te maken heeft met de reden die wordt aangevoerd voor de beëindiging. Voor zover verweerder stelt dat deze datum is genomen omdat het dan gaat om een beëindiging in plaats van een intrekking, heelt dit het motiveringsgebrek volgens eiser niet. Het is juist het rechtszekerheidsbeginsel dat zich hiertegen verzet. Ook bij een beëindiging valt verweerder immers over iets wat al was getoetst en akkoord bevonden, terwijl er geen sprake is geweest van een wijziging in de situatie van eiser. Voorts meent eiser dat het niet aan hem is om aan te tonen dat hij zich niet in België kon redden. Voor zover deze bewijslast wel op eiser rust, had verweerder hem de gelegenheid moeten bieden het door hem gestelde met nadere stukken te onderbouwen. Eiser stelt dat hij zich in België niet kan redden omdat hij daar nog een strafrestant heeft openstaan, zoals blijkt uit de door hem in beroep overgelegde brief van de minister voor Rechtsbescherming van 18 juni 2019.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder opvang verstaan onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Ingevolge artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiser een ingezetene van Nederland is. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder terecht eisers toegang tot de maatschappelijke opvang per 20 december 2018 heeft beëindigd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Eisers betoog dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is, slaagt niet. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie en de toepasselijke regelgeving en jurisprudentie, deugdelijk gemotiveerd waarom eiser reeds bij de toekenning van het recht op maatschappelijke opvang niet aan de voorwaarden daarvoor voldeed en hij daarom eisers recht per 20 december 2018 heeft beëindigd.
4.4.
Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4455) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Daartoe zal buiten twijfel moeten staan dat het oorspronkelijke besluit, in dit geval het toekenningsbesluit, onjuist was. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor, zodat verweerder de toegang tot de maatschappelijke opvang mocht beëindigen zonder dat daarbij sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening bestaande uit maatschappelijke opvang is ingevolge artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 vereist dat de ingezetene niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
4.6.
Eiser voldoet niet aan dit vereiste. Daarbij is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is zich, al dan niet met hulp van zijn sociale netwerk, te handhaven in de samenleving. Eisers echtgenote beschikt immers in België over inkomen uit werk en over een huurwoning. Van enige reden waarom eiser niet bij zijn vrouw in België kan verblijven, is niet gebleken. Het enkele feit dat in België mogelijk strafexecutie dreigt van het restant van de opgelegde gevangenisstraf, is daarvoor onvoldoende. Van andere problematiek waaruit volgt dat eiser zich niet in de samenleving zou kunnen handhaven, is niet gebleken. Het toekenningsbesluit was derhalve onjuist.
4.7.
Omdat het toekenningsbesluit onjuist was, mocht verweerder de maatwerkvoorziening beëindigen. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Ook overigens is niet gebleken van strijd met een andere geschreven of ongeschreven rechtsregel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2020 gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus is deze uitspraak op de uitspraakdatum niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.