ECLI:NL:RBDHA:2020:8236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in verband met de WIA-uitkering en terugkomen op eerdere hersteldverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet en was hersteld verklaard, maar verzocht om een WIA-uitkering met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn primaire besluit van 19 maart 2019 terecht had geweigerd om aan eiseres met ingang van 28 januari 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag na 24 februari 2016 lag en zij op die datum niet verzekerd was. Eiseres voerde aan dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder was, maar de rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen nieuwe feiten waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht het verzoek om terug te komen op de hersteldverklaring van 21 oktober 2015 had afgewezen, omdat er geen nieuwe medische feiten waren die niet eerder bekend waren en die tot een ander oordeel hadden kunnen leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres met ingang van 28 januari 2018 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 27 maart 2020. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is die zitting niet doorgegaan. Met instemming van partijen heeft er op 30 juni 2020 een digitale zitting plaatsgevonden.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres had tot 5 juli 2015 een dienstverband als medewerkster bij [B.V.] voor 40 uur per week. Zij heeft zich op 19 maart 2015 ziek gemeld voor dit werk in verband met gynaecologische en psychische klachten. Met ingang van 6 juli 2015 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres is per 28 oktober 2015 hersteld verklaard in het kader van de ZW. Eiseres ontving vervolgens tot 28 januari 2016 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van 28 januari 2016 ontvangt zij een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB, nu: Participatiewet). In december 2017 is in het kader van een aanvraag banenindicatie door een verzekeringsarts beoordeeld dat eiseres op dat moment niet belastbaar was voor arbeid. Met een aanvraag van 27 juli 2018 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering. Op deze aanvraag heeft eiseres als eerste ziektedag 28 januari 2016 ingevuld. Aan deze aanvraag ligt een verzoek van de gemeente Waddinxveen ten grondslag waarin de gemeente stelt dat eiseres mogelijk met terugwerkende kracht vanaf 28 januari 2018 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, uitgaande van 28 januari 2016 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
2. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet verzekerd was voor de WIA, omdat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen ná 24 februari 2016 en zij op die datum geen dienstverband of een WW-uitkering had.
Ook was eiseres niet verzekerd omdat de eerste ziektedag niet ligt binnen vier weken nadat haar WW-uitkering per 28 januari 2016 werd beëindigd. Volgens verweerder was de eerste ziektedag niet 28 januari 2016, maar is eind 2016 aannemelijk, in elk geval ná 24 februari 2016. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij voert aan dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen vóór 28 oktober 2015. De klachten van de endometriose en de ernst daarvan zijn ten tijde van het onderzoek in 2015 onvoldoende onderzocht en meegewogen en er is niet gekeken naar haar beperkte belastbaarheid als gevolg van haar klachten. Zij is bij besluit van 21 oktober 2015 ten onrechte hersteld verklaard. Achteraf gezien had zij jaren eerder behandeld moeten worden. Het enkele feit dat de endometriose bekend was en is meegewogen, betekent niet dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel kunnen leiden. Er is wel degelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die niet eerder bekend hadden kunnen zijn en als ze wel bekend waren geweest, tot een ander oordeel zouden hebben geleid. Eiseres is van oordeel dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag in elk geval gelegen is vóór 24 februari 2016. Zij was daarom wel verzekerd voor de WIA.
Terugkomen op hersteldverklaring besluit 21 oktober 2015
4.1
Allereerst is aan de orde dat eiseres de hersteldverklaring van 21 oktober 2015 en daarmee het besluit van die datum inhoudende dat zij per 28 oktober 2015 weer arbeidsgeschikt is en daarom per die datum geen ZW-uitkering meer ontvangt, in onderhavige procedure aan de orde stelt.
4.2
Verweerder voert primair aan dat dit punt in onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. In het bestreden besluit is op dit punt geen beslissing genomen, zodat dit punt geen deel uitmaakt van het beroep. Eiseres moet een schriftelijk herzieningsverzoek indienen als zij wil dat verweerder terugkomt op het besluit van 21 oktober 2015.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft verweerder aangegeven dat eiseres het terugkomen op de hersteldverklaring van 21 oktober 2015 voor het eerst tijdens de hoorzitting in bezwaar aan de orde heeft gesteld. Hoewel het standpunt van verweerder dat op dit punt in het bestreden besluit niet is beslist juist is, is de verzekeringsarts in bezwaar en beroep (b&b) hier wel op ingegaan in het rapport van 28 augustus 2019 en heeft geconcludeerd dat er geen medische gronden zijn om terug te komen op die hersteldverklaring. Verweerder heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven zich inhoudelijk aan te sluiten bij het standpunt van de verzekeringsarts b&b zoals verwoord in dat rapport. Een schriftelijk herzieningsverzoek zou afgewezen zijn. Gezien het voorgaande en gelet op het belang van eiseres om met onderhavige procedure zekerheid te krijgen over het al of niet recht hebben op een WIA-uitkering, beschouwt de rechtbank het bestreden besluit aldus dat dit tevens omvat een weigering om terug te komen op de hersteldverklaring zoals opgenomen in het besluit van 21 oktober 2015. Dit punt zal dan ook eveneens in onderhavige procedure aan de orde komen. De rechtbank zal hieronder eerst de gronden van eiseres betreffende de eerste arbeidsongeschiktheidsdag beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling eerste arbeidsongeschiktheidsdag
5.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet WIA, is de werknemer verplicht verzekerd. Uit artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA, volgt, voor zover van belang, dat met werknemer de werknemer in de zin van de ZW wordt bedoeld. Uit artikel 3, eerste lid, van de ZW volgt dat werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge artikel 9, sub b, van de Wet WIA, wordt als werknemer mede beschouwd de persoon, die wegens werkloosheid niet werkt en die op grond van een bij ministeriële regeling aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling, uitkering ontvangt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover van belang, wordt de persoon die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt, voor het recht op een uitkering op grond van de Wet WIA beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover hier van toepassing, kan pas aanspraak op uitkering worden gemaakt nadat de wachttijd van 104 weken is verstreken. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
5.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 4 februari 2019 psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht. Daarbij is kennis genomen van een brief van 4 december 2017 van de psycholoog. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 4 februari 2019 een rapport opgesteld. De primaire verzekeringsarts ziet aanleiding om medische informatie op te vragen bij de behandelend sector, voordat de vraag kan worden beantwoord, voor zover van belang, welke datum als eerste dag van arbeidsongeschiktheid kan worden aangenomen.
Op 14 maart 2019 heeft de primaire verzekeringsarts een aanvullend rapport uitgebracht. Daarbij heeft de primaire verzekeringsarts kennis genomen van een brief van 9 februari 2019 van de gynaecoloog en van een brief van 25 februari 2019 van de psycholoog. De primaire verzekeringsarts concludeert dat op basis van de ontvangen medische informatie geen onderbouwing kan worden gevonden voor het vaststellen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres op 28 januari 2016. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen na 24 februari 2016. Deze kan met terugwerkende kracht niet exact worden bepaald, maar op basis van de ontvangen informatie acht de primaire verzekeringsarts eind 2016 aannemelijk.
5.3
De verzekeringsarts in bezwaar en beroep (b&b) heeft op 28 augustus 2019 een rapport uitgebracht, waarin zij uiteenzet op basis waarvan zij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschrijft. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft daarbij kennis genomen van de gegevens die tijdens de bezwaarprocedure zijn overgelegd, te weten een brief van de gynaecoloog van 23 april 2019. Ook heeft de verzekeringsarts b&b informatie opgevraagd bij de huisarts, die bij brief van 19 augustus 2019 met bijlagen is ingekomen. Voorts is kennis genomen van genoemde brief van 9 februari 2019 van de gynaecoloog, een brief van 4 december 2017 van de psycholoog en een brief van 28 september 2015 van de psycholoog. De verzekeringsarts b&b is aanwezig geweest op de hoorzitting van 15 augustus 2019. Zij heeft eiseres aansluitend psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om een eerste arbeidsongeschiktheidsdag na 28 oktober 2015 en voor 24 februari 2016 vast te stellen.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Alle klachten van eiseres zijn in de beoordeling betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Ook is informatie van de behandelend sector opgevraagd, te weten de huisarts, de gynaecoloog en de psycholoog. Deze informatie is kenbaar in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag na 28 oktober 2015 en voor 24 februari 2016 vaststelt. Eiseres is in oktober 2015 hersteld verklaard voor haar arbeid, omdat het ziekteproces dusdanig was verbeterd dat zij voldoende belastbaar was om haar werk te hervatten. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de overweging van de primaire verzekeringsarts dat in het rapport van 21 oktober 2015 duidelijk en plausibel is onderbouwd waarom eiseres hersteld is verklaard. Daarbij is juist dat de nadruk in 2015 niet zozeer op de klachten in verband met endometriose heeft gelegen, maar op de psychische klachten van eiseres. Dat is te verklaren doordat eiseres destijds ook was uitgevallen met voornamelijk psychische klachten. De behandeling was dan ook op de psychische klachten gericht. Wel blijkt uit het rapport van 21 oktober 2015 dat de endometriose bekend was en is meegewogen. Ook het feit dat eiseres na de hersteldverklaring een WW-uitkering heeft aangevraagd en ontvangen, geeft aan dat eiseres zich destijds beschikbaar heeft gesteld voor de arbeidsmarkt.
6.2
In bezwaar is aanvullende medische informatie opgevraagd om na te gaan wanneer eiseres in 2016 (opnieuw) is verwezen naar de gynaecoloog. Uit het journaal van de huisarts, toegestuurd bij genoemde brief van 19 augustus 2019, blijkt dat in juni 2016 te zijn geweest. Eiseres heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat met name uit het huisartsjournaal kan worden afgeleid dat de problematiek in verband met de endometriose al lang speelt en dat haar klachten destijds zijn onderschat. Uit het enkele feit dat de problematiek al langer speelt kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat achteraf sprake was van zodanig ernstige klachten, dat eiseres in 2015 arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard en dat haar klachten onderschat zijn. Deze stelling van eiseres wordt niet onderbouwd door de medische stukken in het dossier. Daarbij verwijst de rechtbank naar het rapport van de verzekeringsarts b&b waarin deze arts overweegt dat uit het huisartsjournaal kan worden opgemaakt dat eiseres in de periode van augustus 2015 tot juni 2016 pijnklachten had tijdens de menstruatie. Er komen uit het journaal geen aanwijzingen naar voren voor een wezenlijke verandering in de medische situatie tussen 28 oktober 2015 en 24 februari 2016. Ook uit de brieven van de gynaecoloog van 9 februari 2019 en 23 april 2019 blijkt geen wezenlijke verandering van de klachten in genoemde periode. Daarin wordt juist bevestigd dat eiseres in 2016 opnieuw naar de gynaecoloog is verwezen. Een groot deel van de medische informatie ziet op de periode na februari 2016. Ten slotte leiden ook de brieven van de psycholoog van 4 december 2017 en 25 februari 2019 niet tot een andere conclusie. Uit deze brieven blijkt juist dat eiseres in december 2016 opnieuw is verwezen naar de psycholoog. De brieven zien op de behandeling van eiseres vanaf februari 2017. Uit de brief van 28 september 2015 van de psycholoog volgt evenmin dat op dat moment sprake was van zodanige klachten dat eiseres arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. Er zijn dus geen feiten of omstandigheden die arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW in genoemde periode aannemelijk maken. De beroepsgrond van eiseres dat sprake is van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdatum dan 24 februari 2016 faalt dan ook.
6.3
Het voorgaande neemt niet weg dat uit de stukken in het dossier blijkt dat na de periode in geding sprake is geweest van toenemende klachten. Eiseres is in 2018 geopereerd in verband met een eierstokcyste. Dit is echter na de periode in geding en kan niet leiden tot een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag gelegen vóór 24 februari 2016.
Inhoudelijke beoordeling terugkomen op hersteldverklaring van 21 oktober 2015
7.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 21 oktober 2015. Dit besluit staat dus in rechte vast. De aanvraag van eiseres van 27 juli 2018 dient, zoals uit de voorhanden zijnde stukken kan worden afgeleid, te worden opgevat als een verzoek aan verweerder om terug te komen van het rechtens onaantastbaar geworden besluit van 21 oktober 2015. De rechtbank dient dit verzoek dan ook te beoordelen aan de hand van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2
Artikel 4:6 van de Awb verplicht een belanghebbende, die buiten het geval van bezwaar of beroep wenst dat het bestuursorgaan terugkomt van het voor hem ongunstige standpunt, ingenomen bij de beslissing op een eerdere aanvraag, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te noemen die tot een gunstiger resultaat kunnen leiden. Het moet daarbij gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. Het bestuursorgaan is dan verplicht de betekenis daarvan te onderzoeken en te motiveren waarom de aangevoerde nieuwe feiten of omstandigheden niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Voldoende is dat de als nieuw aangevoerde feiten of omstandigheden bij de vorige beschikking niet bekend waren. Nieuwe argumenten zijn op zichzelf geen nieuwe feiten. Zij hadden eerder naar voren gebracht moeten worden. Steunen de nieuwe argumenten echter op nieuwe feiten en omstandigheden dan is het artikel wel van toepassing.
7.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2199, is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd een verzoek van de belanghebbende om terug te komen van een eerder genomen besluit dan wel van een daarmee op één lijn te stellen situatie, inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
7.4
De verzekeringsarts b&b heeft zorgvuldigheidshalve onderzocht of er aanleiding is om terug te komen op het besluit van 21 oktober 2015 betreffende de hersteldverklaring van eiseres. De verzekeringsarts b&b overweegt daarover in het rapport van 28 augustus 2019 dat er op medische gronden geen aanleiding is om terug te komen op het besluit van 21 oktober 2015. Volgens de verzekeringsarts b&b is er namelijk geen sprake van nieuwe medische feiten die niet eerder bekend waren en niet eerder bekend hadden kunnen zijn en als ze wel bekend waren geweest hadden geleid tot een ander oordeel. De endometriose was bekend en is meegewogen door de verzekeringsarts ten tijde van de beoordeling in het kader van de ZW. Dit blijkt ook uit het rapport van 21 oktober 2015, waarin wordt vermeld dat in 2010 endometriose is vastgesteld. Zoals hierboven al is overwogen leidt de medische informatie van de huisarts, de gynaecoloog en de psycholoog niet tot de conclusie dat sprake was van zodanige klachten van eiseres en een zodanige wijziging in de medische situatie van eiseres dat zij per 21 oktober 2015 niet arbeidsgeschikt had moeten worden verklaard.
7.5
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres ook in beroep geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden noemt die tot een gunstiger resultaat kunnen leiden. Afgezien van het faxbericht van 9 maart 2020 met bijlage, heeft eiseres geen nieuwe medische informatie overgelegd. Uit de bijlage bij het faxbericht van eiseres van 9 maart 2020 blijkt dat eiseres in januari 2020 opnieuw is verwezen naar de psycholoog. Deze verwijzing dateert dus van geruime tijd na de periode in geding. Daarnaast betreft het informatie over de Ggz-behandeling van eiseres over de periode van april 2017 tot februari 2019. Uit deze informatie kan evenmin worden afgeleid dat verweerder eiseres in oktober 2015 ten onrechte hersteld heeft verklaard.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van feiten of veranderde omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de hersteldverklaring per 28 oktober 2015 te herzien. Nu verder genoegzaam vaststaat dat eiseres niet op de in de aanvraag vermelde datum van 28 januari 2016 arbeidsongeschikt is geworden doch eerst na 24 februari 2016 heeft verweerder terecht geweigerd om aan eiseres met ingang van 28 januari 2018 een WIA-uitkering toe te kennen. Tevens is terecht geweigerd om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen vanwege na 24 februari 2016 ingetreden arbeidsongeschiktheid, omdat zij na 24 februari 2016 niet verzekerd was ingevolge de WIA.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.