ECLI:NL:RBDHA:2020:8223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.15357 en NL20.15377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake terugkeerbesluit en maatregel van bewaring van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring tegen een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Denishin, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 11 augustus 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd. Tevens is aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd was, maar heeft dit motiveringsgebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er een nauwe samenhang was tussen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, onder andere omdat hij zijn Nederlandse nationaliteit had verloren en niet had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft betoogd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat niet is aangegeven naar welk land hij moet terugkeren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat Togo zijn land van herkomst is. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, en is bekendgemaakt op een later moment vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.15357 en NL20.15377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer:
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (NL20.15377).
Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (NL20.15357).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen/bij de zitting aanwezig geweest door middel van een videoverbinding met het Detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. Het terugkeerbesluit vermeldt dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft dan wel niet gebleken is dat hij rechtmatig binnen Nederland verblijft, hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten en dat gebleken is dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, aangezien eiser:
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Eiser betoogt allereerst dat niet kenbaar is gemotiveerd dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Volgens eiser kan het terugkeerbesluit niet worden gemotiveerd met een of meer (nadere) toelichtingen op in de maatregel van bewaring opgenomen gronden, omdat in het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring niet dezelfde gronden zijn opgenomen. In het terugkeerbesluit is namelijk een extra zware grond (3i) opgenomen. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1307).
2.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in bestreden besluit 1 niet heeft gemotiveerd waarom eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Ook zijn de gronden niet onderbouwd. Nu dit niet is gebeurd, en er ook niet wordt verwezen naar de motivering zoals opgenomen in de maatregel van bewaring, is bestreden besluit 1 op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3426). Tussen een separaat terugkeerbesluit en een daaropvolgende maatregel van bewaring bestaat een nauwe samenhang. Dezelfde zware en lichte gronden die in dit geval aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd, zijn aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Enkel de zware grond 3i is niet aangekruist in de maatregel van bewaring, maar deze zware grond staat wel in de maatregel van bewaring gemotiveerd. Voorts zijn beide besluiten op dezelfde dag, kort na elkaar, aan eiser uitgereikt. Er kon voor eiser dan ook redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat de in de maatregel neergelegde motivering ook geldt voor het terugkeerbesluit.
2.2
In de maatregel van bewaring staat onder andere gemotiveerd dat eiser per 22 maart 2018 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Voorts staat gemotiveerd dat eiser zich na 22 maart 2018 niet meer heeft gemeld bij de korpschef en dat eiser heeft geweigerd het door zijn advocaat ingevulde formulier ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit te ondertekenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende kenbaar gemotiveerd dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Het betoog slaagt niet.
2.3
Dat eiser afstand heeft gedaan van zijn Togolese nationaliteit, doet aan het voorgaande niet af. Vastgesteld wordt dat eiser op 27 maart 2019 – dus meer dan één jaar nadat zijn Nederlanderschap is ingetrokken – alle in zijn bezit zijnde Togolese identiteits-en nationaliteitsdocumenten heeft ingeleverd bij de Togolese ambassade om het verlies van de Togolese nationaliteit te effectueren en dat de ambassade het verlies van de nationaliteit heeft bevestigd met een consulaire verklaring, maar eiser deze consulaire verklaring niet heeft gelegaliseerd door de Legalisatiebalie in Den Haag.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het aan eiser is om zich nu tot de Togolese autoriteiten te wenden met het verzoek om het verlies van de Togolese nationaliteit, en daarmee zijn staatloosheid, ongedaan te maken dan wel om zo snel mogelijk een verblijfsvergunning als oud-Nederlander aan te vragen.
3. Eiser heeft daarnaast alle gronden betwist.
3.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat ter motivering van de zware grond 3i niet kan worden volstaan met alleen een toelichting dat de grond feitelijk juist is, maar dat ten aanzien van die grond nader moet worden toegelicht waarom op basis van die zware grond moet worden aangenomen dat een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat bij de zware gronden (met uitzondering van de zware gronden 3h, 3j en 3m) kan worden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de grond blijkt. Uit het Vreemdelingenbesluit volgt dat grond 3i een zware grond is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder op grond van de aanbevelingen van de Europese Commissie (de Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie van 7 maart 2017 over het doeltreffender maken van terugkeer bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Aanbeveling (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijk “terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van terugkeergerelateerde taken) de zware grond 3i als een lichte grond moet aanmerken. Verweerder kan daarom volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van grond 3i blijkt. In de maatregel van bewaring staat gemotiveerd dat eiser (herhaaldelijk) heeft aangegeven niet uit eigener beweging te zullen vertrekken en dat ook uit het handelen van eiser tot op het moment van aantreffen op geen enkele wijze is gebleken dat hij voornemens is uit eigener beweging te vertrekken. Omdat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3i niet heeft betwist, heeft verweerder deze grond aan eiser kunnen tegenwerpen.
Daarnaast heeft verweerder grond 4a aan eiser kunnen tegenwerpen, nu eiser zich na het verlies van de Nederlandse nationaliteit niet heeft gemeld bij de korpschef.
Ook heeft verweerder grond 4d kunnen tegenwerpen. Eiser beschikt niet over middelen van bestaan, waardoor hij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij zelfstandig uit Nederland kan en/of zal vertrekken. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze grond niet bestreden. De stelling van eiser dat de toelichtingen op de lichte gronden 4a en 4d te algemeen zijn, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
De gronden 3i, 4a en 4d zijn in het geval van eiser voldoende om aan te nemen dat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank zal de overige door eiser bestreden gronden daarom niet bespreken.
4. Eiser betoogt voorts dat in het terugkeerbesluit ten onrechte niet is opgenomen naar welk land hij moet terugkeren. Het terugkeerbesluit is volgens eiser daarom onrechtmatig. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 mei 2020 in de zaak FMS en anderen tegen Hongarije (ECLI:EU:C:2020:367).
4.1
In het terugkeerbesluit staat gemotiveerd dat op eiser de verplichting rust terug te
keren naar zijn land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating is gewaarborgd. Uit het terugkeerbesluit volgt dat eisers land van herkomst Togo is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd naar welk land eiser moet terugkeren. Het betoog slaagt niet.
5. Het betoog dat het inreisverbod onrechtmatig is omdat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, slaagt niet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Over bestreden besluit 2
6. Het betoog dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het terugkeerbesluit dat aan de bewaring ten grondslag ligt onrechtmatig is, slaagt niet gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
7. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat in de maatregel niet de wettelijke vereiste ‘geen rechtmatig verblijf’ wordt vermeld. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1528).
7.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2019 volgt dat het voor de betrokken vreemdeling duidelijk moet zijn krachtens welk artikel hij is gedetineerd en welk vereiste of welke vereisten van deze wettelijke bepaling op hem van toepassing is. Een maatregel waarbij dit niet duidelijk is, kan op één lijn worden gesteld met een maatregel die op een onjuiste wettelijke grondslag berust.
7.2
Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vw. Artikel 59 van de Vw is van toepassing op twee categorieën vreemdelingen, te weten vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf en vreemdelingen met rechtmatig verblijf, niet zijnde asielzoekers of asielzoekers op wie de Dublinverordening van toepassing is. In die twee categorieën liggen de vereisten van "geen rechtmatig verblijf" en van "rechtmatig verblijf" besloten. De tweede wettelijke vereiste (bij beide categorieën) is (a) in het belang van de openbare orde = risico onttrekken toezicht en/of ontwijken of belemmeren vertrek of uitzettingsprocedure of (b) in het belang van de nationale veiligheid.
7.3
In de maatregel van bewaring heeft verweerder gespecificeerd dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en heeft daarbij vermeld ‘geen rechtmatig verblijf’. Voorts staat vermeld dat deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende kenbaar gemaakt krachtens welk artikel eiser is gedetineerd en welke vereisten van deze wettelijke bepaling op hem van toepassing zijn.
Het betoog slaagt niet.
8. Eiser heeft voorts alle gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring betwist.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat aan de maatregel van bewaring dezelfde gronden ten grondslag zijn gelegd als aan het terugkeerbesluit. Zoals reeds onder 2.1 is overwogen, is de zware grond 3i niet aangekruist in de maatregel van bewaring, maar staat deze zware grond wel in de maatregel van bewaring gemotiveerd. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2012 (ECLI:NL:RVS2012:BX0747) mag deze grond daarom worden meegenomen.
Ten aanzien van hetgeen eiser omtrent de gronden heeft aangevoerd, verwijst de rechtbank naar wat hiervoor onder 3. is overwogen. De rechtbank voegt hieraan toe dat de besproken gronden 3i, 4a en 4d voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Het betoog slaagt niet.
9. Eiser betoogt tot slot dat onvoldoende is gemotiveerd dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, omdat door verweerder niet is onderkend dat eiser staatloos is.
9.1
Ten aanzien van het zicht op uitzetting staat in de maatregel onder andere gemotiveerd dat niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij een laissez-passertraject is gestart bij Togo en dat tot op heden niet is gebleken dat de autoriteiten van Togo geen laissez-passer willen verstrekken. Daarnaast is niet gebleken dat eiser niet opnieuw de Togolese nationaliteit kan verkrijgen.
Het betoog slaagt niet.
Over de beroepen
10. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.