ECLI:NL:RBDHA:2020:8218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
8135282 RL EXP 19-24941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaten voor onrechtmatige daad in cassatieadvies

In deze zaak vorderden eisers, vertegenwoordigd door een rechtsbijstandverzekeraar, schadevergoeding van de advocaten op grond van onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelde dat de advocaten niet verwijtbaar handelden door een eerder ingenomen standpunt te herzien. De eisers hadden de maatschap aansprakelijk gesteld voor de kosten die zij hadden gemaakt in verband met een negatief cassatieadvies van een advocaat. De kantonrechter concludeerde dat er geen contractuele band bestond tussen eisers en de advocaten, aangezien de opdracht was verstrekt door de rechtsbijstandsverzekeraar. De vordering werd afgewezen omdat de advocaten naar beste kunnen hadden gehandeld en er geen sprake was van een onrechtmatige daad. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de advocaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/bc
Rolnr.: 8135282 RL EXP 19-24941
28 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiseres] ,

en
2.
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eisers] ,
procederend in persoon,
tegen

1.de maatschap [naam maatschap] ,

hierna te noemen: de maatschap
2. de besloten vennootschap
[naam B.V. 1] B.V.,
3. de besloten vennootschap
[naam B.V. 2] B.V.,
4. de besloten vennootschap
[naam B.V. 3] B.V.,
5. de besloten vennootschap
[naam B.V. 4] B.V.,
allen gevestigd en kantoorhoudend te Rijswijk,
gemachtigde: mr. K. Aantjes ,
en
6.
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
procederend in persoon,
gedaagden hierna gezamenlijk te noemen: ‘de advocaten’,

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord van 3 december 2019 met 19 producties (nrs. 1 tot en met 19);
  • de conclusie van repliek van 2 juni 2020 met 24 producties (nrs. B1 tot en met B24);
  • de conclusie van dupliek van 2 juni 2020.
1.2
Aansluitend is vonnis bepaald op heden, van welke datum partijen schriftelijk bericht hebben gekregen van de griffier. Geen van partijen heeft naar aanleiding van de brief van de griffier en in het licht van artikel 134 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nog te kennen gegeven te verlangen hun standpunten nog nader mondeling te willen toelichten.
2.
De feiten
2.1
Op 21 augustus 2018 heeft DAS Rechtsbijstand opdracht verstrekt aan de maatschap om de belangen van hun verzekerden, [eisers] , te behartigen in een mogelijke aansprakelijkheidstelling van een advocaat, [naam advocaat] , die een cassatieadvies had afgegeven in een procedure, waarbij [eisers] betrokken waren. Eveneens op 21 augustus 2018 heeft de maatschap de opdracht van DAS aanvaard.
2.2
De procedure, waarbij [eisers] betrokken waren, was een procedure tegen de stichting Stichting Groningse Schoolvereniging en de vereniging Vereniging Groningse Schoolvereniging, waarin eerst de rechtbank Groningen op 30 november 2011 een vonnis heeft gewezen (ECLI:NL:RBGRO:2011:BU6563) en daarna in hoger beroep op 17 november 2015 het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een arrest (ECLI:NL:GHARL:2015:8701).
2.3
Omdat [eisers] zich niet konden verenigen met het oordeel van het gerechtshof hebben [eisers] aan [naam advocaat] , advocaat te Nijmegen, verzocht om de mogelijkheden van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof te onderzoeken.
2.4
[naam advocaat] heeft negatief geadviseerd met betrekking tot de mogelijkheden van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof.
2.5
Op 8 november 2018 heeft [gedaagde] , in zijn hoedanigheid een van de advocaten van de maatschap, [naam advocaat] schriftelijk aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [naam advocaat] heeft de aansprakelijkheid op 18 februari 2019 schriftelijk afgewezen.
2.6
Per e-mail van 13 maart 2019 heeft [gedaagde] aan [eisers] geadviseerd in de zaak te berusten.
2.7
Het advies van [gedaagde] van 13 maart 2019 was voor [eisers] aanleiding zich bij de deken van de Orde van Advocaten te beklagen. Bij brief van 26 september 2019 heeft de deken de klacht(en) van [eisers] bij wijze van voorlopig oordeel ongegrond geacht.
2.8
Bij brief van 3 oktober 2019 hebben [eisers] de maatschap aansprakelijk gesteld voor de schade voor de kosten die zij zelf hebben moeten maken om [naam advocaat] aansprakelijk te houden voor zijn cassatieadvies.

3.De vordering

3.1
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I.) de advocaten hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan hen op grond van onrechtmatige daad de ontstane schade te vergoeden ad
€ 4.340,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (II.) de advocaten te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, tot een de dag der algehele voldoening.
3.2
Aan hun vordering leggen [eisers] ten grondslag dat de advocaten een opdracht hebben aangenomen en dat zij zich vooraf op de hoogte hebben kunnen stellen van de aard en omvang van de opdracht. Van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag verwacht worden dat hij nadien niet de opdracht beëindigt en – alsnog – een negatief advies geeft over de haalbaarheid van de zaak, waar dat advies eerst positief luidde.

4.Het verweer

4.1
De advocaten voeren verweer tegen de vordering van [eisers] De advocaten betwisten dat zij niet als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaten hebben gehandeld. Daarentegen stellen zij dat zij juist naar eer en geweten en naar beste kunnen hun werkzaamheden hebben verricht en daarbij hebben gehandeld conform de voor de beroepsgroep geldende normen. Voorts stellen de advocaten dat [eisers] niet ontvankelijk zijn in hun vordering tegen gedaagden 2 tot en met 6, omdat de opdracht van DAS is verstrekt aan de maatschap en dus niet aan de advocaten gezamenlijk.

5.De beoordeling

5.1
De grondslag van de vordering van [eisers] tegen de advocaten is onrechtmatige daad. Op zichzelf genomen is deze grondslag begrijpelijk, omdat tussen [eisers] en de advocaten geen contractuele band bestaat of bestond. Immers, het was de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] , DAS, die aan de maatschap opdracht heeft gegeven en de maatschap heeft die opdracht, onder toepasselijk verklaring van de algemene voorwaarden van de maatschap aan DAS bevestigd. Wellicht dat [eisers] de algemene voorwaarden tegen zich moeten laten gelden, maar voor het overige staat het hen vrij hun vordering te richten tegen diegene(n) die zij jegens hen aansprakelijk achten. Als zij de maatschap aanspreken dan kunnen zij ook de individuele maten aanspraken (gedaagden 2 tot en met 5) en ook kunnen zij [gedaagde] , als de behandelend advocaat in persoon aanspraken. [eisers] zijn daarom ontvankelijk in hun vordering tegen alle gedaagde partijen.
5.2
In de kern genomen gaat het in deze procedure om de vraag of de advocaten jegens [eisers] aansprakelijk zijn voor de kosten, die zij begroten op een bedrag van
€ 4.340,-, die
voortvloei[en] uit het handelen van gedaagde(punt 28 van de inleidende dagvaarding). Daarbij stellen [eisers] dat het handelen van [gedaagde] niet voldoet aan de eisen die aan een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mogen worden gesteld.
5.3
Uit punt 7 van de conclusie van repliek en de als productie B1 bij conclusie van repliek overgelegde e-mail van [eisers] blijkt dat [gedaagde] op 13 juni 2018, dus voorafgaand aan de opdracht door DAS, het cassatieadvies van [naam advocaat] , een rapportage van [x] en de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof heeft ontvangen. Daarbij schrijven [eisers] in de e-mail:
Dat is alles. Meer is er niet!Overigens hebben [eisers] later bij e-mail van 15 juli 2018 (productie B5 bij conclusie van repliek), nog nadere documenten aan [gedaagde] toegezonden.
5.4
De rapportage van [x] betrof in feite een ‘second opinion’ over het aanvankelijke cassatieadvies van [naam advocaat] . In zijn advies kwam [naam advocaat] tot de conclusie dat cassatie
zinlooswas. De conclusie van [x] was [naam advocaat]
te stellig had geadviseerd dat het instellen van cassatieberoep zinloos was, maar dat zijn advisering slechts zeer beperkte schade had veroorzaakt(alinea 1 van de rapportage van [x] , productie 12 bij conclusie van antwoord). Aan het einde van de rapportage (punt 28) concludeert [x] dat
de kans op slagen van een cassatieberoep op hooguit 1/3 kan worden ingeschat.
5.5
Naast dat [gedaagde] de in rechtsoverweging 5.4 genoemde documenten heeft ontvangen, heeft hij zich, zo blijkt uit zijn brief van 8 november 2018 aan [naam advocaat] zich ook verdiept in de wetsgeschiedenis van artikel 40 Wet op het primair onderwijs (WPO).
5.6
Op de aansprakelijkheidsstelling van [gedaagde] aan [naam advocaat] kwam op 18 februari 2019 een uitgebreide reactie en afwijzing van de aansprakelijkheid van de zijde van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [naam advocaat] . In de eigen woorden van [gedaagde] (zie zijn e-mail van 13 maart 2019, productie 11 bij conclusie van antwoord) heeft hij daarop de tijd genomen
om uw zaak nog eens zorgvuldig tegen het licht houden.
Al met alkomt [gedaagde] met zijn (herziene) advies om in
deze zaak(bedoeld wordt: de beslissing van het Gerechtshof van 17 november 2015) te berusten en dus geen cassatie in te stellen. Uit de e-mail van [gedaagde] van 13 maart 2019 blijkt overigens ook dat hij het relatief geringe belang van de zaak ook heeft meegewogen bij zijn herziene advies.
5.7
In deze zaak lopen twee zaken door elkaar heen, die evenwel van elkaar gescheiden moeten worden beschouwd. In de eerste plaats is daar de vraag of [eisers] juist zijn geadviseerd ten aanzien van de vraag of in cassatie hadden moeten gaan tegen het arrest van het gerechtshof van 17 november 2015. [naam advocaat] adviseerde dat cassatie
zinlooswas, [x] adviseerde dat een cassatieberoep niet meer dan 1/3 kans van slagen had en [gedaagde] tenslotte adviseerde bij nader inzien om niet in cassatie te gaan, mede gelet op het belang van de zaak en, aan te nemen valt, ook gelet op de met de cassatie gepaard gaande kosten. Dat in totaal drie advocaten in meer of minder stellige mate [eisers] adviseerden niet in cassatie te gaan, laat onverlet dat [eisers] desondanks in cassatie hadden kunnen gaan.
5.8
Het voorgaande staat echter los van hetgeen in deze procedure aan de orde is, namelijk de vraag of de advocaten een onrechtmatige daad jegens [eisers] hebben gepleegd door eerst [naam advocaat] aansprakelijk te stellen voor zijn negatieve cassatieadvies, om vervolgens en bij nader inzien, van een vervolg van die aansprakelijkheidsstelling af te zien.
5.9
Waar [eisers] met name bezwaar tegen hebben, zo blijkt uit hun brief van 3 oktober 2019 aan de maatschap, is dat zij menen dat [gedaagde] hen
duidelijk en vooraf hadden moeten informeren dat [hij] eerst een aansprakelijkheidsstelling ging versturen en zich daarna ging verdiepen in de casus.
5.1
Weliswaar stellen [eisers] in hun brief van 3 oktober 2019:
De aansprakelijkheidsstelling van [naam advocaat] hebben wij op eigen kosten (en met succes) moeten voeren, maar van enige onderbouwing van hetgeen zij daarvoor gedaan hebben en welke kosten zij daarbij gemaakt hebben blijkt uit het dossier niets. In deze procedure gaat het in feite om de vergoeding van de kosten die [eisers] zouden hebben gemaakt om de schade die zij hebben geleden door het feit dat zij hun schade als gevolg van een vermeend onjuist cassatieadvies van [naam advocaat] op hem te verhalen. Dat zij zelf deze aansprakelijkheidsstelling hebben ‘gevoerd’, laat staan dat [eisers] kosten zouden hebben gemaakt, wordt door [eisers] echter niet onderbouwd. Overigens worden ook de in de dagvaarding gestelde kosten, die optellen tot het bedrag van € 4.340,-, niet onderbouwd of gespecificeerd. Op zich kan de vordering van [eisers] reeds op deze grond worden afgewezen. Het is [eisers] echter te doen om een uitspraak over de handelwijze van [gedaagde] in deze. De kantonrechter zal dus ook daarover een oordeel geven.
5.11
Op grond van de opdracht van DAS moest [gedaagde] niets meer, maar ook niets minder doen dan [naam advocaat] aansprakelijk te stellen en de schade van [eisers] als gevolg van zijn handelen op hem te verhalen (zie laatste zin van de eerste alinea van de opdracht van DAS aan de maatschap van 21 augustus 2018). De verplichtingen van de maatschap werden daarbij nader bepaald door de algemene voorwaarden, die de maatschap op de opdracht van toepassing verklaarde en die niet door DAS zijn verworpen. In de voorwaarden staat (artikel 3) dat
de maatschap deze overeenkomst naar beste kunnen [zal] uitvoeren en daarbij de zorgvuldigheid in acht nemen die van advocaten mag worden verwacht.
5.12
Tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen verrichten advocaten hun diensten op basis van een inspanningsverplichting, dat wil zeggen (a) dat zij zich ten behoeve van hun cliënten dienen in te spannen om hun belangen te vertegenwoordigen, (b) dat zij daarbij niet instaan voor het behalen van een bepaald resultaat en (c) dat hun cliënten daartegenover een bepaald uurtarief dienen te betalen. In dit geval gelden de algemene voorwaarden van de maatschap niet alleen in de contractuele verhouding tussen de maatschap en DAS, maar werken deze ook door in de buitencontractuele verhouding met [eisers] De test is dus of de maatschap respectievelijk [gedaagde] de opdracht heeft uitgevoerd naar beste kunnen en op een zorgvuldige wijze.
5.13
Wat [gedaagde] concreet gedaan heeft is op basis van de door [eisers] verstrekte informatie over de gevoerde procedure en het cassatieadvies van [naam advocaat] een aansprakelijkheidstelling aan [naam advocaat] te sturen. Toen deze daarop bij monde van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering afwijzend reageerde heeft [gedaagde] , mede aan de hand van de van die zijde verstrekte informatie primair geadviseerd van cassatieberoep af te zien. Impliciet heeft hij daarmee ook geadviseerd de aansprakelijkheidsstelling van [naam advocaat] geen verder gevolg te geven. In ieder geval heeft hij ten opzichte van DAS de opdracht beëindigd.
5.14
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] daarmee gedaan wat van hem verwacht mocht worden. Nadat hij in eerste instantie kennelijk op basis van hetgeen hem van de zijde van [eisers] was verstrekt voldoende aanleiding zag [naam advocaat] aansprakelijk te houden voor een onjuist cassatieadvies, kwam hij op dat oordeel terug, nadat hij de reactie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar had bestudeerd. Daarop adviseerde hij niet alleen (expliciet) om van cassatie af te zien, maar ook (impliciet) om de aansprakelijkheidsstelling tegen [naam advocaat] niet door te zetten. Een advocaat dient in elk stadium van een procedure zich telkens de vraag te stellen welke volgende stap in het belang van zijn of haar cliënten is. Dat [eisers] , zoals zij stellen, zelf de aansprakelijkheidsstelling hebben doorgezet en daarvoor kosten hebben gemaakt, mag zo zijn, maar leidt er niet toe dat [gedaagde] enig verwijt treft, die tot aansprakelijkheid aan zijn zijde kan leiden. DAS kon zich blijkbaar met dat oordeel verenigen, want niet is gebleken dat DAS, als opdrachtgever van de maatschap, de facturen van de maatschap voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden niet heeft voldaan.
5.15
Het voorgaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van enig
onrechtmatighandelen van de zijde van [gedaagde] en omdat dat een van de voorwaarden is, waaraan voldaan moet zijn wil sprake zijn van een
onrechtmatigedaad, is van een onrechtmatige daad jegens [eisers] geen sprake. Daarom zal de vordering van [eisers] tegen de advocaten ook op die grond worden afgewezen.
5.16
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de advocaten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eisers] af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van de advocaten, begroot op
€ 480,00 vanwege salaris gemachtigde;
- verklaart de proceskostenveroordeling van [eisers] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.