ECLI:NL:GHARL:2015:8701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
200.103.657/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ouderbijdragen in het primair onderwijs en de nietigheid van overeenkomsten

In deze zaak vorderden ouders in hoger beroep de terugbetaling van door hen betaalde ouderbijdragen aan de Groningse Schoolvereniging (GSV). In eerste aanleg had de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst tussen de ouders en de school nietig was op grond van artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs, dat bepaalt dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag zijn van een financiële bijdrage van de ouders. De rechtbank oordeelde echter dat de school de betaalde bedragen niet hoefde terug te betalen, omdat de ouders hun kinderen onderwijs hadden laten volgen. De ouders gingen in hoger beroep, waarbij het hof tot een andere conclusie kwam. Het hof stelde vast dat de overeenkomst nietig was en dat de ouders in beginsel niets hoefden te betalen. Het hof benadrukte dat regulier basisonderwijs gratis moet zijn en dat een ouderbijdrage alleen geldig is als deze duidelijk als vrijwillig wordt gepresenteerd. De omstandigheid dat de school onderwijs had gegeven, was niet voldoende om de nietigheid van de overeenkomst te 'repareren'. Het hof veroordeelde de GSV tot terugbetaling van de ouderbijdragen voor het reguliere basisonderwijs, maar niet voor de extra bedragen die waren betaald voor internationaal onderwijs, aangezien hiervoor geen volledige bekostiging door de overheid was ontvangen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.657/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 118651 / HA ZA 10-472)
arrest van de eerste kamer van 17 november 2015 in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant],
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk:
de ouders,
advocaat: mr. S.G. Volbeda, kantoorhoudend te Arnhem.
tegen

1.de stichting Groningse Schoolvereniging,

gevestigd te Groningen,
hierna:
de stichting,
2.
de vereniging Groningse Schoolvereniging,
gevestigd te Groningen,
hierna:
de vereniging,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud):
de GSV,
advocaat: mr. I.A. Hoen, kantoorhoudend te Alphen aan den Rijn, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 november 2011 van de voormalige rechtbank Groningen, sector civielrecht (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 februari 2012 is door de ouders hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis (voor zover gewezen in conventie) met dagvaarding van de GSV tegen de zitting van 20 maart 2012.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven, waarin de ouders zijn aangeduid als " [appellant] ", luidt:
"
In conventie:
Het is op deze gronden dat [appellant] concludeert, dat het aan uw gerechtshof moge behagen het vonnis op 30 november 2011 door de rechtbank Groningen, sector civiel tussen partijen in conventie gewezen, deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende in conventie, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te verklaren voor recht dat de tussen de Stichting en [appellant] gesloten aanmeldingsovereenkomsten rechtsgeldig door [appellant] (partieel) zijn vernietigd, althans dat deze nietig zijn.
II. De Stichting en de Vereniging te veroordelen om aan [appellant] op grond van onverschuldigde betaling de betaalde contributie ad € 8.009,83 terug te betalen, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten.
Subsidiair:
1. te verklaren voor recht dat door [appellant] voor beide kinderen slechts eenmaal in 2003 een aanmeldingsformulier is ondertekend en dus slechts eenmaal voor beide kinderen een overeenkomst met de Stichting is aangegaan.
II. De Stichting en de Vereniging te veroordelen om aan [appellant] op grond van onverschuldigde betaling de betaalde contributie ad € 7.558,83 terug te betalen, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten.
Zowel primair als subsidiair:
De Stichting en de Vereniging te veroordelen in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten.
In reconventie
Het is op deze gronden dat [appellant] concludeert, dat het aan uw gerechtshof moge behagen het vonnis op 30 november 2011 door de rechtbank Groningen, sector civiel in reconventie tussen partijen gewezen, te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van de gronden en GSV te veroordelen in de kosten van beide instanties."
2.3
Bij memorie van antwoord heeft de GSV geconcludeerd (samengevat) tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de ouders in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben de advocaten van de ouders en van de GSV een pleitnotitie overgelegd. De door de ouders ten pleidooie genomen akte overlegging producties 1 tot en met 13 is door het hof geweigerd voor zover het niet-openbare stukken betreft.
2.5
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. De ouders hebben gevraagd arrest te wijzen op het pleitdossier. De GSV heeft de stukken voor het arrest gefourneerd op de rol.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het vonnis van 30 november 2011 feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil en ook overigens is niet van bezwaren tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten gebleken. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens over de feiten is komen vast te staan, in het kort op het volgende neer.
3.2
De stichting is het bevoegd gezag van de basisschool "De Groningse Schoolvereniging". Statutaire doelstelling van de stichting is "
het geven van(...)
onderwijs aan kinderen, wier ouders en/of wettelijke vertegenwoordigers lid zijn van de Vereniging Groningse schoolvereniging". De school bestaat uit een reguliere basisschool en een internationale afdeling. Het doel van de vereniging is "
het ondersteunen van het onderwijs uitgaande van de stichting".
3.3
De stichting en de vereniging zijn nauw verbonden. Het bestuur van de stichting en het bestuur van de vereniging vormen een personele eenheid. Leden van de vereniging kunnen (slechts) zijn degenen die gezag uitoefenen over één of meer kinderen, die zijn toegelaten tot de school die ressorteert onder de stichting.
3.4
De hoogte van de contributie van de vereniging is afhankelijk van het schooltype dat het kind binnen de basisschool bezoekt. Voorts kan bij een vastgesteld laag inkomen de contributie in neerwaartse zin worden bijgesteld (inkomensafhankelijkheid).
3.5
De ouders hebben voor hun beide kinderen (dochter [A] en zoon [B] ) een passende basisschool gezocht. Zij vonden deze buiten hun woonplaats [woonplaats] , namelijk in Groningen bij de GSV. Op 23 april 2003 hebben de ouders hun beide kinderen als leerling van de school aangemeld en ter gelegenheid daarvan een formulier ondertekend, dat - voor zover thans van belang - de volgende tekst bevatte:
"(...)
AANMELDING
Gewenste datum van plaatsing: 22 april 2003, schooljaar 2003 (...).
Ondergetekenden melden zich aan als lid van de Vereniging G.S.V. Het lidmaatschap van de Vereniging houdt onder meer de verplichting tot het betalen van de jaarlijks door de ledenvergadering vast te stellen contributie in. De contributie wordt via automatische incasso geïnd. Ondergetekenden verklaren lid te zullen blijven van de G.S.V. zolang tenminste één van hun kinderen lessen op de G.S.V. volgt.
Voor akkoord,
handtekening vader en handtekening moeder
PLAATSINGSPROCEDURE
Kinderen van ouders die al lid zijn van de G.S.V. hebben voorrang, mits het kind voor 1 januari van het komend schooljaar is aangemeld. Na 1 januari vervalt de voorrangsregel. De kosten van het lidmaatschap gaan in vanaf de eerste schooldag van hun kind(eren). Kinderen van ouders die nog geen lid zijn van de G.S.V. worden in volgorde van binnenkomst van de aanmeldingsformulieren geplaatst (...)."
3.6
De dochter werd in april 2003 geplaatst op de internationale afdeling van de school, omdat op de reguliere basisschool van de GSV geen plaats was. De dochter heeft tot het einde van het schooljaar 2004/2005 deze afdeling bezocht.
3.7
De zoon werd in april 2003 op de reguliere basisschool geplaatst, waar in 2004 tweetalig onderwijs (Nederlands/Engels) werd ingevoerd. De zoon is ingeschreven gebleven als leerling tot de zomer van 2009. In het schooljaar 2008/2009 was hij evenwel nog slechts formeel ingeschreven, nadat tussen de school en de ouders een verschil van inzicht was gerezen inzake de inhoud van het aan deze (hoogbegaafde) jongen te geven onderwijs. De ouders hebben de zoon dat schooljaar thuisgehouden.
3.8
De in relatie tot de reguliere basisschool uitgebrachte schoolgids 2003 vermeldde onder meer: "
De Groningse Schoolvereniging wordt gevormd door de ouders van de leerlingen van de school. Bij aanmelding van een kind worden de ouders lid van de vereniging. (...)
De Stichting GSV beheert een school(...).
Aan het lidmaatschap van de Vereniging GSV is een contributieregeling volgens draagkrachtprincipe verbonden."
De in relatie tot de internationale afdeling uitgebrachte '
schoolguide' 2003 vermeldde onder het kopje '
school fees' onder meer: "
For your child to attend the GSV you are obliged to pay school fees which are salary linked."
3.9
Na het plaatsen van de handtekeningen op 23 april 2003 hebben de ouders niet meer op vergelijkbare wijze schriftelijk ingestemd met de continuering van hun lidmaatschap en/of de verplichting tot het betalen van contributie.
3.1
De ouders hebben de volgende bedragen aan contributie betaald:
[B] [A]
Schooljaar 2002/2003 € 115,80 € 335,20
Schooljaar 2003/2004 € 445,00 € 1.930,00
Schooljaar 2004/2005 € 525,00 € 2.661,00
Schooljaar 2005/2006 € 0,00
Schooljaar 2006/2007 € 999,00
Schooljaar 2007/2008 € 0,00
Schooljaar 2008/2009
€ 0,00
totaal € 2.084,80 € 4.926,20
3.11
Over het schooljaar 2005/2006 is door de ouders niets betaald, omdat automatische incasso door de GSV niet heeft plaatsgevonden. De contributie over dit schooljaar bedroeg EUR 987,00. Over het schooljaar 2006/2007 is op basis van plaatsing van de zoon contributie betaald, daarna niet meer. De contributie over de schooljaren 2007/2008 en 2008/2009 bedroeg € 1.036,00 respectievelijk € 1.059,00.
3.12
De ouders hebben nimmer, onder verwijzing naar hun inkomenssituatie, verlaging van de contributie verzocht. De ouders hebben geparticipeerd in de vereniging, onder meer door tijdens ledenvergaderingen mee te beslissen omtrent de besteding van de contributiegelden.
3.13
Bij brief van 5 oktober 2007 hebben de ouders aan de vereniging onder meer laten weten:
"(...) In de omstandigheden waaronder het onderwijs plaatsvindt aan onze zoon, komen in belangrijke mate de financiële en feitelijke lasten voor het onderwijs op ons neer. Dat was al het geval in het vorige schooljaar, maar tekent zich ook af voor het komende schooljaar. Dit zo zijnde, voelen wij ons niet gedrongen om daarnaast ook nog eens bij te dragen in het onderwijs in de vorm van de contributie."
3.14
Bij brief van 22 september 2008 heeft [appellant] aan het bestuur van de vereniging onder meer te kennen gegeven dat:
"(...) ik mij niet zie als lid van de vereniging en daarom geen reden zie de contributie te betalen. (...)"

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De ouders stellen zich op het standpunt (samengevat) dat zij niet verplicht waren om contributie aan de vereniging te voldoen tijdens de jaren dat hun kinderen waren ingeschreven als leerling van de door de stichting gedreven school. De ouders achten de in dit verband gesloten overeenkomsten nietig. De ouders beroepen zich voor de onderbouwing van hun standpunt met name op art. 40 van de Wet op het primair onderwijs, waarvan het eerste lid (samengevat) bepaalt dat de toelating van de leerling niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders en dat overeenkomsten waarbij de ouders verplicht worden tot betaling van een geldelijke bijdrage nietig zijn, behoudens in de bepaling nader omschreven uitzonderingen.
4.2
De ouders hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd (primair) een verklaring voor recht dat de tussen de ouders en de GSV gesloten aanmeldingsovereenkomsten rechtsgeldig door de ouders (partieel) zijn vernietigd, met hoofdelijke veroordeling van de GSV om aan de ouders terug te betalen € 8.009,83 op grond van onverschuldigde betaling. Subsidiair hebben de ouders een verklaring voor recht gevorderd dat zij slechts éénmaal in 2003 een aanmeldingsformulier hebben ondertekend en dus slechts eenmaal een overeenkomst met de stichting zijn aangegaan, met hoofdelijke veroordeling van de GSV om aan de ouders terug te betalen € 7.558,83.
4.3
De GSV heeft de vorderingen van de ouders bestreden en in reconventie gevorderd dat de ouders worden veroordeeld om aan de GSV alsnog te betalen de contributie over de schooljaren 2005/2006, 2007/2008 en 2008/2009 ten bedrage van totaal € 3.082,-, met nevenvorderingen. Bij conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, heeft de GSV aangegeven dat zij de brief van [appellant] van 5 oktober 2007 opvat als een opzegging per 1 augustus 2008. Om deze reden vermindert de GSV haar vordering in reconventie met € 1.059,-, zijnde de contributie over het schooljaar 2008/2009.
4.4
De rechtbank heeft onder meer overwogen (samengevat) dat ingevolge art. 40 lid 1 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), zoals die bepaling heeft geluid ten tijde hier van belang, de toelating van een leerling niet afhankelijk gesteld mag worden van een financiële bijdrage van diens ouders. Omdat in de stukken die de GSV in 2003 aan de ouders heeft voorgelegd, de vereiste duidelijkheid dat de ouderbijdrage een vrijwillig karakter heeft ontbreekt, heeft de rechtbank geoordeeld dat de op grond van het in 3.5 vermelde formulier tot stand gekomen overeenkomst tussen de GSV en de ouders met toepassing van
art. 40 lid 1 Wpo nietig is. De rechtbank heeft het door de GSV gedane beroep op art 3:42 BW (conversie in een reeks rechtsgeldige overeenkomsten tussen de stichting en de ouders met betrekking tot de ouderbijdrage) verworpen. Met analoge toepassing van art. 3:53 lid 2 BW heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding is om van de nietigheid uit te zonderen hetgeen de ouders hebben voldaan. Hetgeen door de ouders als contributie is voldaan, behoeft de GSV derhalve niet terug te betalen. Voor zover het betreft de door de ouders nog niet betaalde contributie heeft de rechtbank geoordeeld dat de GSV zich niet met succes kan beroepen op de door nietigheid getroffen overeenkomst, zodat de ouders niet hoeven te betalen hetgeen de GSV van hen als achterstallige contributie vordert.
4.5
Het dictum van het vonnis waarvan beroep luidt als volgt:
in conventie:
7.1.
verklaart voor recht dat de tussen de ouders en de stichting gesloten aanmeldingsovereenkomst van hun kinderen als leerling van de school nietig is in zoverre deze aanmelding gekoppeld was aan en vrijwel geheel samenviel met het toetreden als lid van de vereniging,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt,
7.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.4.
wijst het gevorderde af,
7.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
De ouders hebben twee grieven ontwikkeld.
Grief Ibestrijdt het op analoge toepassing van art. 3:53 lid 2 BW gebaseerde oordeel van de rechtbank dat de GSV de bedragen die door de ouders zijn betaald, niet hoeft terug te betalen.
Grief IIkomt er op neer dat de rechtbank ten onrechte niet de gehele primaire vordering van de ouders heeft toegewezen.
5.2
Het hof stelt voorop dat de GSV niet incidenteel heeft geappelleerd tegen het bestreden vonnis van de rechtbank van 30 november 2011. Weliswaar heeft de GSV in haar memorie van antwoord gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een nietige overeenkomst tussen de ouders en de GSV en dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op conversie heeft gepasseerd, maar deze stellingen van de GSV zijn in eerste aanleg ten grondslag gelegd aan zowel haar verweer in conventie als haar vordering in reconventie. Aangezien de GSV uitdrukkelijk heeft geconcludeerd dat het bestreden vonnis van 30 november 2011 "op juiste gronden [is] gewezen en behoort te worden bekrachtigd" heeft zij niet op voor de ouders begrijpelijke wijze kenbaar gemaakt dat zij een andere uitspraak dan in eerste aanleg wenst.
5.3
De op grond van het in 3.5 vermelde formulier tot stand gekomen overeenkomst geldt strikt genomen alleen tussen de ouders en de vereniging. In aanmerking genomen dat het de (duidelijke) strekking van de overeenkomst is dat onder de benaming "jaarlijkse contributie" van de ouders een ouderbijdrage wordt geheven die ten goede komt aan de stichting (dan wel aan het door de stichting te verzorgen onderwijs), is het hof van oordeel dat het hier gaat om een overeenkomst waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage als bedoeld in art. 40 lid 1 Wpo. Mede gelet op de omstandigheid dat de besturen van de vereniging en de stichting een personele unie vormen, heeft de rechtbank daarom terecht geen onderscheid gemaakt tussen de stichting en de vereniging en de overeenkomst aangemerkt als te zijn gesloten tussen de GSV en de ouders.
5.4
In hetgeen partijen in appel hebben aangevoerd ten aanzien van de toepassing van art. 40 lid 1 Wpo, vermag het hof in essentie geen andere relevante stellingen of verweren te ontwaren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen ter motivering van het oordeel dat de op grond van het in 3.5 vermelde formulier tot stand gekomen overeenkomst tussen de GSV en de ouders met toepassing van art. 40 lid 1 Wpo nietig is.
5.5
Ingevolge art. 40 lid 1, laatste volzin, Wpo wordt een overeenkomst waarbij ouders worden verplicht tot betaling van een geldelijke bijdrage (hierna: ouderbijdrage) telkens voor de periode van één schooljaar aangegaan. Vast staat, dat na 23 april 2003 tussen de GSV en de ouders nimmer meer een overeenkomst (mede) inhoudende de verplichting van de ouders tot betaling van een ouderbijdrage, tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft de overeenkomst van 23 april 2003 - voor zover deze overeenkomst de ouders verplicht tot het betalen van verkapte ouderbijdragen - slechts betrekking op het schooljaar 2002/2003.
5.6
Gelet op de nietigheid van de overeenkomst van 23 april 2003 tot het betalen door de ouders van ouderbijdragen voor het schooljaar 2002/2003, is de GSV in beginsel gehouden tot terugbetaling van de door de ouders in dat schooljaar betaalde bedragen. De rechtbank heeft echter - met analoge toepassing van art. 3:53 lid 2 BW - van de werking van de nietigheid uitgezonderd hetgeen de ouders hebben voldaan, kort gezegd omdat (a) geldelijk onvermogen voor de ouders geen rol heeft gespeeld, (b) de zoon en dochter verondersteld kunnen worden te hebben geprofiteerd van het ontvangen onderwijs en (c) de ouders hebben meebeslist over de besteding van de binnen de GSV opgebrachte contributies.
5.7
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor analoge toepassing van art. 3:53 lid 2 BW. De wetgever heeft in art. 40 lid 1 Wpo tot uitdrukking gebracht dat een overeenkomst waarbij ouders zich verplichten tot het voldoen van een ouderbijdrage nietig is indien - kort gezegd - onvoldoende duidelijk is gemaakt dat een dergelijke bijdrage in beginsel vrijwillig is. Naar 's hofs oordeel wordt aan dit uitgangspunt onevenredig afbreuk gedaan indien deze nietigheid geheel of gedeeltelijk wordt "gerepareerd" met onder meer als argument dat de leerlingen geacht kunnen worden te hebben geprofiteerd van het genoten onderwijs. Aan art. 40 lid 1 Wpo ligt immers juist de gedachte ten grondslag dat regulier basisonderwijs in beginsel kosteloos is, reden waarom de toelating van een leerling tot het onderwijs niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. [B] en [A] zouden dus ook onderwijs hebben genoten aan de GSV indien de ouders geen geldelijke bijdrage hadden geleverd. De door de wetgever verboden koppeling tussen ouderbijdrage en onderwijs brengt ook mee dat de financiële gegoedheid van de ouders evenmin een rol mag spelen. Dat de ouders hebben meegepraat en -beslist over de besteding van de contributies, acht het hof van onvoldoende gewicht om te rechtvaardigen dat van de werking van de nietigheid wordt uitgezonderd hetgeen de ouders hebben voldaan. Het voorgaande geldt evenzeer voor de door de GSV bepleite conversie, gelijk ook door de rechtbank is overwogen.
5.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de ouders in beginsel aanspraak kunnen maken op hetgeen zij in het schooljaar 2002/2003 - naar nu blijkt: onverschuldigd - hebben betaald. In zoverre is
grief 1terecht voorgesteld.
5.9
Ook voor zover de vordering van de ouders betrekking heeft op terugbetaling van bedragen die zijn betaald ná het schooljaar 2002/2003, dient deze te worden beoordeeld aan het hand van het leerstuk van de onverschuldigde betaling. De betalingen in het schooljaar 2003/2004 en daarna zijn immers, gelet op hetgeen is overwogen in 5.5, niet aan te merken als ouderbijdragen als bedoeld in art. 40 Wpo. Voor zover het gaat om de verplichting van de ouders tot het doen van een geldelijke bijdrage, is de overeenkomst van 23 april 2003 uitgewerkt aan het einde van het schooljaar 2002/2003. Hieruit volgt dat in het in 3.5 vermelde formulier geen rechtsgrond is gelegen voor de door de ouders nadien gedane betalingen, ook al dachten de ouders dat zij aldus ouderbijdragen voor [B] en [A] voldeden. Gesteld noch gebleken is van een andere rechtsgrond voor de betalingen van de ouders in het schooljaar 2003/2004 en daarna, zodat de ouders ingevolge art. 6:203 lid 2 BW in beginsel gerechtigd zijn tot terugbetaling van die bedragen door de GSV.
5.1
Het hof begrijpt het verweer van de GSV aldus dat zij zich voor alle in het geding zijnde schooljaren beroept op verrekening met de door haar onverschuldigd verrichte prestaties, zijnde - aldus de GSV - het geven van onderwijs aan [B] en [A] .
5.11
Indien de GSV zonder rechtsgrond een prestatie van een andere aard dan het geven van een goed (in dit geval: het geven van onderwijs) heeft verricht, dan heeft zij recht op ongedaanmaking daarvan jegens de ouders (als de wettelijk vertegenwoordigers van [B] en [A] ten tijde hier van belang). Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat het geven van regulier primair onderwijs aan [B] en [A] niet zonder rechtsgrond was, aangezien de kinderen ingeschreven stonden bij de basisschool waarvan de stichting het bevoegd gezag is. Op ongedaanmaking van die prestatie, het geven van regulier onderwijs, kan de GSV derhalve niet met succes aanspraak maken. Anders dan de GSV is het hof van oordeel dat de ouders geen misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt door een beroep te doen op de nietigheid ex art. 40 lid 1 Wpo (voor zover het het schooljaar 2002/2003 betreft) of onbillijk worden bevoordeeld doordat zij - door terugbetaling van de verkapte ouderbijdragen - voor [B] en [A] jarenlang gratis onderwijs hebben gehad. Kosteloos regulier basisonderwijs is immers het uitgangspunt van de wetgever.
5.12
In aanmerking nemend dat de GSV voor het reguliere basisonderwijs in de schooljaren 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2006/2007 als verkapte ouderbijdragen contributies in rekening heeft gebracht van respectievelijk € 115,80, € 445,-, € 525,- en € 999,-, per kind, kan de GSV op verrekening van die bedragen geen aanspraak maken. Dat [B] tweetalig onderwijs genoot en dat de GSV stelt een deel van de ouderbijdragen te hebben besteed aan
remedial teaching, doet er niet aan af dat het in zoverre gaat om regulier basisonderwijs.
5.13
Ten aanzien van de meerkosten die de GSV in de schooljaren 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 in de vorm van een opslag op de contributie bij de ouders in rekening heeft gebracht voor het onderwijs dat aan [A] is gegeven op de internationale afdeling van de school (respectievelijk € 219,40, € 1.485,- en € 2.136,-), oordeelt het hof dat deze meerkosten wel voor verrekening in aanmerking komen. De GSV heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat zij voor het internationale onderwijs geen volledige bekostiging van de overheid ontvangt, hetgeen de ouders onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Hieruit volgt naar 's hofs oordeel dat het betalen van een bijdrage door de ouders een geldige voorwaarde is voor toelating tot dit type onderwijs, aangezien dit onderwijs door de GSV zonder extra geldelijke middelen niet zou zijn aangeboden. De waarde van de door de ouders ontvangen prestatie in de vorm van internationaal onderwijs voor [A] in de schooljaren 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 stelt het hof vast op de hoogte van die meerkosten.
5.14
Vorenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat de GSV aan de ouders in totaal € 3.170,60 dient terug te betalen, zijnde de als verkapte ouderbijdragen betaalde bedragen over de schooljaren 2002/2003 (€ 231,60), 2003/2004 (€ 890,-), 2004/2005 (€ 1.050,-) en 2006/2007 (€ 999,-) voor zover betrekking hebbend op het reguliere basisonderwijs. De gevraagde verklaring voor recht zal op na te melden wijze worden toegewezen. Bij bespreking van
grief IIhebben de ouders geen belang (meer), mede omdat zij hun vordering in hoger beroep hebben gewijzigd ten opzichte van de eerste aanleg.
5.15
Aangezien partijen (ook) in hoger beroep over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 30 november 2011, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de tussen de ouders en de vereniging op 23 april 2003 gesloten overeenkomst nietig is voor zover deze overeenkomst de ouders verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage voor het door hun dochter [A] en zoon [B] in het schooljaar 2002/2003 genoten reguliere basisonderwijs;
veroordeelt de vereniging en de stichting hoofdelijk, zodat bij voldoening door de één de ander voor dat gedeelte zal zijn gekweten, tot betaling aan de ouders van € 3.170,60, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L Groefsema en mr. R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 november 2015.