ECLI:NL:RBDHA:2020:8217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
09/837279-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van de eerbaarheid door een huisgenoot tijdens de slaap

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in 2000 en afkomstig uit Burundi, werd ervan beschuldigd op 2 oktober 2018 in Leiderdorp ontuchtige handelingen te hebben gepleegd bij een medebewoner terwijl zij sliep. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, eiste dat de rechtbank het feit bewezen zou verklaren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van het ontbreken van dwang, aangezien het slachtoffer op dat moment sliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer wakker zou worden en dat er sprake was van dwang. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met een proeftijd van één jaar, en legde geen bijzondere voorwaarden op. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 77a, 77g, 77i, 77ma, 77x, 77y, 77z en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/837279-19
Datum uitspraak 27 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te Bujumbura (Burundi) op [geboortedag] 2000,
[adres] ,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Leiden.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 13 augustus 2020.
De verdachte was niet ter zitting aanwezig, maar hij had zijn advocaat bepaaldelijk gevolmachtigd om hem ter zitting te verdedigen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 oktober 2018 te Leiderdorp, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds, terwijl zij sliep, op de
bovenbenen, althans op het lichaam te gaan zitten,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes (ontblote) penis tussen,
althans tegen/bijde billen van die [slachtoffer] en/of het (daarbij) maken van rijdende, althans op en neer gaande bewegingen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[slachtoffer] , destijds18 jaar, heeft er, na eerst een informatief gesprek zeden te hebben gehad, aangifte van gedaan dat de verdachte, een medebewoner van [begeleid wonen] , in de nacht van 2 op 3 oktober 2018 te Leiderdorp, terwijl zij lag te slapen, ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C.M. Offers, heeft geëist dat de rechtbank het feit bewezen zal verklaren. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op de aangifte en de verklaring van de [getuige 1] , voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte met zijn ontblote geslachtsdeel bij de billen van aangeefster heeft gezeten en daarbij rijdende bewegingen heeft gemaakt. De officier van justitie weegt ook de reactie van aangeefster in het gesprek met [begeleidster van aangeefster] , mee in haar overtuiging.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit omdat er op het moment van de feitelijke handelingen geen sprake was van dwang. Dwang is een essentieel element van aanranding. In navolging van hetgeen K.K. Lindenberg in zijn boek ‘Strafbare Dwang’ heeft beschreven, heeft de raadsman betoogd dat bij slaap geen sprake is van dwang. De dwang moet door het slachtoffer ook worden ervaren en dat is bij een slapend slachtoffer niet zo. De Hoge Raad heeft in het op 5 november 2019 uitgesproken arrest (ECLI:NL: HR:2019:1701) bepaald dat van dwingen als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts sprake kan zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 246 Sr bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat opzet van de verdachte daarop was gericht. Aangeefster was aan het slapen en heeft zich slapend gehouden, waardoor de verdachte geen opzet heeft gehad op het dwingende karakter van de ontuchtige handelingen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat vrijspraak dient te volgen, omdat de verdachte heeft ontkend de hem ten laste gelegde handelingen te hebben gepleegd en het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Volgens de raadsman zijn de verklaringen van aangeefster en de [getuige 1] , die naast aangeefster in bed lag te slapen, op details verschillend en maakt dit dat ernstig aan de verklaring van [getuige 1] moet worden getwijfeld en deze als leugenachtig moet worden aangemerkt. De de auditu verklaringen van de andere getuigen bevestigen het verhaal van [getuige 1] . Gelet hierop bestaat er teveel twijfel over wat er precies is gebeurd en dient vrijspraak te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
De aangeefster heeft bij de politie het volgende verklaard. In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 te Leiderdorp lag aangeefster op haar buik te slapen en werd zij wakker omdat ze voelde dat de verdachte op haar zat, op de achterkant van haar bovenbenen en met zijn piemel, die hij uit zijn broek had, tussen haar billen ging en tegen haar aan zat te rijden. Hij maakte een op en neer gaande beweging. Hij zat ook met zijn handen aan haar billen en kneep daarin. Aangeefster had op dat moment enkel een trui en een string aan.
Aangeefster lag naast [getuige 1] die bij haar logeerde. [getuige 1] schrok wakker en de verdachte schoot van aangeefster af en ging naast haar liggen.
Aangeefster hoorde [getuige 1] zeggen dat het licht nog aan was en dat de deur nog openstond. De verdachte stond op, deed het licht uit, ging weg en deed de deur achter hem dicht. Aangeefster stond op en deed haar kamerdeur op slot.
Aangeefster moest huilen en vertelde [getuige 1] wat de verdachte had gedaan en wat ze had gevoeld.
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij in shock verkeerde toen zij wakker werd en voelde wat er gebeurde en daardoor niks had gedaan. De aanranding ging ongeveer 1 à 2 minuten door, terwijl aangeefster wakker was, en stopte omdat [getuige 1] wakker werd. [getuige 1] vertelde dat ze wakker was geworden omdat de verdachte met zijn handen aan haar borsten had gezeten.
Aangeefster en [getuige 1] zijn weer in slaap gevallen en na het wakker worden, heeft aangeefster aan [getuige 2] verteld was er is gebeurd en daarna zijn zij samen naar de [begeleidster van aangeefster] , gegaan en heeft [getuige 2] verteld wat er was gebeurd, omdat aangeefster dit zelf niet durfde. Sinds het gebeurde slaapt aangeefster slecht. [2]
[getuige 1] heeft verklaard zij wakker werd omdat zij iemand aan haar borst voelde zitten.
Uit reactie stootte zij aangeefster aan met haar elleboog, waardoor aangeefster wakker werd. De verdachte stond ineens op en ging de kamer uit. Hij had zijn kleding nog aan, maar [getuige 1] zag dat hij bij zijn broek iets vastmaakte. Aangeefster barstte in tranen uit en vertelde dat de verdachte met zijn blote lul aan haar had gezeten. De verdachte lag aan de buitenzijde van het bed, tegen aangeefster aan en had zijn hand over aangeefster heen toen hij [getuige 1] bij haar borst aanraakte. De verdachte zat half en lag half. Aangeefster vertelde dat ze voelde dat de verdachte tegen haar aan zat te rijden toen [getuige 1] aangeefster wakker stootte met haar elleboog. Aangeefster was erg geschrokken, omdat de verdachte al twee jaar haar huisgenoot was. [3]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij samen met aangeefster begeleid woont in hetzelfde huis en dat aangeefster op 3 oktober 2018, de dag nadat zij waren gaan stappen, over haar toeren bij haar aan de deur stond. Aangeefster vertelde dat toen ze wakker werd, ze voelde dat de verdachte op haar bovenbenen zat, en dat ze iets tegen haar kont voelde. Ze durfde niet te bewegen toen zij de verdachte op zich voelde. Doordat [getuige 1] ging bewegen is de verdachte weggegaan. Aangeefster was erg overstuur en huilde. [getuige 2] is met aangeefster mee gegaan naar hun begeleidster en heeft verteld wat zij van aangeefster heeft gehoord. [4]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op het bed van aangeefster sliep en dat hij op een hoekje van het bed, bij het voeteneinde aan de kant waar aangeefster sliep lag, met zijn voeten op de grond en zijn hoofd en rug op het bed. [5] De verdachte heeft verklaard niet tegen aangeefster aan te hebben gelegen en ook niet aan haar te hebben gezeten.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake was van dwang, nu aangeefster sliep terwijl de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hierover als volgt.
Van door een feitelijkheid dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. De raadsman wijst er terecht op dat uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van dulden tegen zijn of haar wil geen sprake kan zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is. Van een dergelijke bewustheid is geen sprake als het slachtoffer slaapt. Van opzettelijk veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld, kan slechts sprake zijn als de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft geduld. Daarin ligt besloten dat de verdachte in de onderhavige zaak minstens welbewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangeefster wakker was. [6]
In casu is verdachte op de achterkant van de bovenbenen van de aanvankelijk slapende aangeefster gaan zitten en heeft verdachte met zijn ontblote piemel heen en weer gaande bewegingen gemaakt tussen, althans tegen/bij de billen van aangeefster, terwijl hij met zijn handen in haar billen kneep. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet ging om het voorzichtig aanraken van aangeefster. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door op aangeefster te gaan zitten en tegen haar aan te rijden welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster wakker zou worden. Dat de inmiddels wakker geworden aangeefster, die naar eigen zeggen in shock verkeerde, zich aanvankelijk stilhield en zich niet actief verzette, doet hier niet aan af. Ook de omstandigheid dat verdachte direct met bovengenoemde handelingen stopte toen [getuige 1] wakker werd, maakt dit volgens de rechtbank niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zich bewust was van de ontuchtige handelingen en dat zij die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Dit laatste kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte onverhoeds te werk is gegaan door bovenop aangeefster te gaan zitten en de ontuchtige handelingen aan te vangen terwijl aangeefster sliep en zij zich ook overigens in een uiterst kwetsbare positie bevond (op haar buik liggend op bed met enkel een trui en een string aan), en dat verdachte deze handelingen vervolgens – nadat aangeefster wakker was geworden – één tot twee minuten heeft voortgezet. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte en aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde feit weliswaar een vriendschappelijke relatie hadden als huisgenoten, maar geen affectieve of seksuele relatie onderhielden (en die naar eigen zeggen ook nooit hebben gehad) en dat er geen enkele indicatie is dat aangeefster expliciet, dan wel impliciet toestemming aan verdachte heeft gegeven om de betreffende handelingen bij haar te verrichten.
Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van dwang.
De rechtbank is gelet op de aangifte en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Hoewel deze verklaringen op onderdelen wisselend zijn, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. De verklaringen komen immers op grote lijnen overeen en de aangifte wordt bovendien ondersteund door de omstandigheid dat aangeefster na het gebeurde duidelijk overstuur was en moest huilen. Dit was ook de dag erna nog zo. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op of omstreeks 02 oktober 2018 te Leiderdorp, door een feitelijkheid, te weten het onverhoeds, terwijl zij sliep, op de bovenbenen te gaan zitten, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes ontblote penis tussen, althans tegen/bij de billen van die [slachtoffer] en het daarbij maken van rijdende, althans op en neer gaande bewegingen.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de tijd van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, en ook tot
jeugddetentie voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het uitgangspunt in dit soort zaken het opleggen van twee tot drie maanden jeugddetentie is, maar dat zij meeweegt dat het feit al bijna twee jaar geleden is gepleegd en dat de vervolging veel te lang op zich heeft laten wachten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf bepleit. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop, de leeftijd van de verdachte en de gevolgen die het gebeurde reeds voor hem heeft gehad en ook, bij een veroordeling, nog voor hem zal hebben.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] , door - terwijl zij in bed lag - zijn blote penis tussen, althans bij/tegen de billen van het slachtoffer te brengen en daarbij rijdende, althans op en neer gaande bewegingen te hebben gemaakt. Hij heeft dit gedaan terwijl het slachtoffer aanvankelijk sliep, en op dat moment niets kon doen. Daarna is zij wakker geworden en is de verdachte doorgegaan met de handelingen.
De verdachte heeft door het plegen van deze ontuchtige handeling inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat bij slachtoffers van zedenmisdrijven gedurende lange tijd gevoelens van onrust en onveiligheid (kunnen) blijven bestaan. Het slachtoffer heeft door het gebeurde last gekregen van slaapproblemen.
De verdachte heeft zijn eigen gevoelens van lust vooropgesteld. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk, temeer nu het slachtoffer en hij al jarenlang bevriend waren. Dit moet haar vertrouwen in hem ernstig hebben beschaamd.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is niet voorgelicht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de op te leggen straf. De raadsman heeft aangegeven dat de verdachte een Mbo-opleiding Sportmanagement volgt, bij een vriend woont, in zijn vrije tijd voetbalt en ook een meisjesteam coacht.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het proces-verbaal van politie en door de raadsman ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Bij de straftoemeting slaat de rechtbank ook acht op het ‘kale taakstrafverbod, zoals voorgeschreven in artikel 77ma Sr, dat op het bewezenverklaarde feit van toepassing is.
Ook weegt de rechtbank bij de straftoemeting mee dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog 17 jaar oud was. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat de vervolging bijna twee jaar op zich heeft laten wachten en dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw voor een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen. Bovendien heeft het feit al veel impact gehad op het leven van de verdachte. Hij is immers zijn woonplek kwijt geraakt.
De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor genoemde, geen meerwaarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie of werkstraf. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van kortere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd passend. De rechtbank ziet geen reden bijzondere voorwaarden aan deze voorwaardelijke straf te verbinden. De enige voorwaarde die geldt is dat de verdachte gedurende de proeftijd van 1 jaar geen strafbare feiten zal plegen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77ma, 77x, 77y, 77z en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het - bij gewijzigde dagvaarding -
ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 2 WEKEN;
bepaalt dat
deze jeugddetentieniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
1 jaaris, niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 27 augustus 2020.
Mr. Van den Brink kan dit vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2018268952,
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 18-26
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 35-40
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 27-
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 44-55
6.Zie: Parket bij de Hoge Raad 9 juli 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1117, r.o. 12 e.v. En voorts: Hoge Raad 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1701.