ECLI:NL:RBDHA:2020:8204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning voor nieuwbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen United Fish Auctions N.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan VolkerWessels Vastgoed B.V. voor de bouw van een nieuw gebouw ten behoeve van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en een restaurant, Simonis, op een perceel dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Eiser, United Fish Auctions N.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat het gebruik van het gebouw door de KNRM niet is toegestaan en dat de vergunning niet verleend had mogen worden op basis van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

United Fish Auctions N.V., te Stellendam, eiser

(gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
VolkerWessels Vastgoed B.V., te Nieuwegein
(gemachtigde: F. Smolders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan VolkerWessels Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een gebouw ten behoeve van de huisvesting van het bedrijf KNRM en het restaurant Simonis en het aanleggen van een in- of uitrit naast [weg] [nummer] .
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding via Skype plaatsgevonden op 8 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het visafslaggebouw op het perceel aan de [weg] [nummer] in [plaats] . Eiser is ook erfpachter van de kade die parallel loopt aan het visafslaggebouw. VolkerWessels heeft een aanvraag gedaan om op het perceel aan de noordoostkant van het visafslaggebouw een nieuw gebouw te bouwen voor de huisvesting van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en het restaurant Simonis. Op de bouwkundige tekeningen is te zien dat dit gebouw op korte afstand van het visafslaggebouw zal komen te liggen. De overheaddeur in de gevel van de kop van het visafslaggebouw kan hierdoor niet meer door vrachtwagens worden gebruikt. VolkerWessels heeft daarnaast een aanvraag gedaan om een nieuwe in- en uitrit voor de boot van de KNRM aan te leggen.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van het gebouw door de KNRM in strijd is met de horecabestemming die op grond van het bestemmingsplan “Scheveningen-Haven” voor het perceel geldt. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in afwijking van het bestemmingsplan de vergunning verleend.
3. Eiser betoogt dat de omgevingsvergunning niet op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor kon worden verleend. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning met het bestemmingsplan strijdig gebruik bij bestaande bouwwerken toe te staan. Volgens eiser kan hiervan geen gebruik worden gemaakt bij bebouwing die nog niet feitelijk is gerealiseerd. Het college had de aangevraagde omgevingsvergunning daarom alleen met een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid kunnen verlenen, waarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd. Eiser betoogt verder dat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder het belang van de KNRM bij het gebruik van de kade onvoldoende in haar afweging heeft betrokken.
3.1.
Het perceel naast [weg] [nummer] heeft in het geldende bestemmingsplan “Scheveningen-Haven” de bestemming “Horeca-2” en de aanduidingen “bouwvlak” en “maximale bouwhoogte 20”. Op grond van artikel 21, lid 21.1, van de planregels is het perceel bestemd voor horeca in de categorieën licht en middelzwaar. Op grond van artikel 21, lid 21.2.1, mag het hele bouwvlak worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 20 m.
3.2.
Vast staat dat het aangevraagde gebouw in overeenstemming is met de bouwregels van het bestemmingsplan. Verder staat vast dat het gebruik van het gebouw door de KNRM in strijd is met de horecabestemming op het perceel. Ten slotte staat vast dat het gebouw nog niet is gerealiseerd en dat op het perceel ook geen andere gebouw aanwezig is.
3.3.
De voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 4 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:338) overwogen dat met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor geen vergunning kan worden verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een gebouw dat niet feitelijk aanwezig en vergund is. In het negende lid staat namelijk dat het afwijkende gebruik alleen vergund mag worden als dat niet gepaard gaat met bouwactiviteiten die ertoe leiden dat de bebouwde oppervlakte en het bouwvolume worden vergroot, terwijl dat bij nieuwbouw per definitie het geval is.
3.4.
Dit betekent dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning heeft verleend voor het strijdige gebruik door de KNMR van het nieuw te bouwen gebouw op het perceel naast de [weg] [nummer] . De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1218), die ter zitting met partijen is besproken, biedt de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In deze zaak heeft de Afdeling overwogen dat het begrip ‘gebruiken’ in artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor niet alleen betrekking heeft op het gebruik van bouwwerken, maar ook op het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Deze uitspraak ziet echter op de interne verbouw van een bestaand bouwwerk, zodat de rechtbank hierin, mede in het licht van de uitspraak van 4 februari 2020, onvoldoende aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor ook mag worden toegepast om strijdig gebruik bij nieuwbouw van een bouwwerk te vergunnen.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De andere beroepsgrond behoeft geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek zich niet leent voor herstel binnen een bestuurlijke lus. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,00.
Deze uitspraak is op 28 juli 2020 gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.