In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 5 september 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 23 april 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen is de behandeling van de zaak tijdelijk aangehouden. Na versoepeling van deze maatregelen heeft de rechtbank de behandeling hervat. Eiser heeft op 31 juli 2020 de rechtbank verzocht om snel te beslissen, omdat hij meent dat verweerder onzorgvuldig handelt door hem te horen en vervolgens niet tijdig te beslissen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser verweerder op 8 maart 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank is van mening dat het beroep terecht is ingediend en dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien dit niet gebeurt, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 262,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.