ECLI:NL:RBDHA:2020:8127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/20/255 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een natuurlijke persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een eenmanszaak in de bouwsector

Op 25 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure tegen een natuurlijke persoon die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. De verzoeksters, drie stichtingen die pensioen- en opleidingsfondsen beheren, hebben een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de verweerder, die een eenmanszaak in de bouwsector heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om een insolventieprocedure te openen, moet worden beoordeeld aan de hand van de Europese Insolventieverordening. De rechtbank concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen van de verweerder vermoedelijk in Nederland ligt, ondanks zijn emigratie naar een onbekend land. Dit is gebaseerd op de inschrijving van de eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel, die als objectief criterium dient voor de locatie van het beheer van zijn belangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 18 augustus 2020 is opgeroepen en dat hij niet in raadkamer is verschenen. De rechtbank heeft summierlijk gebleken van feiten die aantonen dat de verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Daarom heeft de rechtbank besloten om de faillietverklaring uit te spreken. De rechtbank benoemt mr. A.C.M. Höppener tot rechter-commissaris en mr. J.E.M. van den Bemt als curator. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R. Becker en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/09/596462 / FT RK 20/748
insolventienummer: C/09/20[000] F
uitspraakdatum : 25 augustus 2020
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW EN INFRA,
gevestigd te Harderwijk,
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,
gevestigd te Harderwijk,
verzoeksters,
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:

[verweerder],

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
handelend onder de naam [X],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
vestigingsadres: [postcode, vestigingsplaats en adres],
verweerder.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om een insolventieprocedure tegen een schuldenaar te openen moet worden beoordeeld aan de hand van Europese Insolventieverordening (Verordening (EU) nr. 2015/848 betreffende insolventieprocedures (herschikking), hierna: de Verordening). Bevoegdheid van de Nederlandse rechter bestaat als het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Nederland is gelegen (artikel 3 lid 1 van de Verordening). Ingevolge de Verordening is het centrum van de voornaamste belangen de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is. In het geval van een natuurlijk persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van diens hoofdvestiging te zijn.
Verweerder is blijkens de Basisadministratie Personen per 13 november 2019 geëmigreerd naar een onbekend land. Blijkens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft hij eenmanszaak met de handelsnaam ‘[X]’, met als activiteit ‘algemene burgerlijke en utiliteitsbouw’. Het bezoekadres van de eenmanszaak staat geregistreerd in [vestigingsplaats]. De KvK-inschrijving is een door derden verifieerbaar, objectief criterium dat de daadwerkelijke plaats kan bepalen waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert. Dit maakt dat de schuldeisers ervan mogen uitgaan dat verweerder in [vestigingsplaats] gewoonlijk dat beheer voert. [Vestigingsplaats] wordt dus vermoed het centrum van de voornaamste belangen van verweerder te zijn. Dat maakt de Nederlandse rechter, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de Verordening, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen.
Voor de relatieve bevoegdheid is artikel 2 lid 4 van de Faillissementswet toepasselijk. Dat artikel bepaalt dat, indien de schuldenaar binnen het Rijk in Europa geen woonplaats heeft, doch aldaar een beroep of bedrijf uitoefent, de rechtbank, binnen welker gebied hij een kantoor heeft, bevoegd is tot faillietverklaring. Aangezien verweerder, zoals hiervoor is overwogen, geëmigreerd is maar zijn bedrijf blijkens de KvK-inschrijving nog steeds uitoefent in [vestigingsplaats], is deze rechtbank bevoegd.
Verweerder is opgeroepen op voormeld zaakadres. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan dit adres ten aanzien van het onderhavige verzoek worden aangemerkt als de woonplaats waar verweerder kan worden opgeroepen (zie Hoge Raad 1 juli 1976, NJ 1977/263). Blijkens gegevens van PostNL heeft verweerder op 18 augustus 2020 getekend voor ontvangst van die oproep (waarmee overigens voormeld vermoeden inzake het centrum van de voornaamste belangen wordt bevestigd). Dit maakt dat verweerder behoorlijk is opgeroepen. Ten overvloede heeft de advocaat van de aanvragers van het faillissement ook een openbaar exploot laten uitbrengen. Verweerder is echter niet in raadkamer verschenen. Van een weerlegging van het vermoeden dat het centrum van zijn voornaamste belangen zich in de hoofdvestiging te Den Haag bevindt, is daardoor niet gebleken.
Op grond van het in raadkamer behandelde is de rechtbank summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van de vorderingsrechten van verzoeksters. Het faillissement moet dan ook worden uitgesproken.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart, [verweerder]
,voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. A.C.M. Höppener
en stelt aan als curator mr. J.E.M. van den Bemt,
advocaat te 's-Gravenhage;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2020 om 11:05 uur, in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die niet is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak verzet instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van deze rechtbank.