ECLI:NL:RBDHA:2020:8099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
09/837310-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel misbruik van minderjarige dochter met gevangenisstraf en vordering benadeelde partij

In de zaak van de verdachte, geboren op 1 januari 1981, heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De verdachte is beschuldigd van meerdere handelingen van seksueel binnendringen en ontucht met zijn dochter, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan twee jaar, van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2019, zijn dochter heeft misbruikt. De verdachte heeft de feiten bekend en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en aangiften van de benadeelde partij.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de dochter. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de dochter, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de moeder van de dochter is afgewezen, omdat zij niet als primair slachtoffer kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat, ten behoeve van de dochter.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837310-19
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C.C. van Roessel en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. M.A. van de Weerd naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2019 te 's-Gravenhage, met zijn dochter, genaamd [naam dochter] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam dochter] , te weten
- het betasten van en/of wrijven over de billen en/of de vagina van die [naam dochter] en/of (daarbij) het plaatsen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of
- het leggen van zijn penis in de hand van die [naam dochter] en/of het plaatsen van een hand van die [naam dochter] op zijn penis en/of
- het bijten in een/de bil(len) van die [naam dochter] en/of
- het zoenen op en/of likken over de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of
- het duwen/plaatsen van zijn penis tussen de benen en/of in/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of het met zijn penis wrijven/bewegen tussen de benen en/of over/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] ;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2019 te 's-Gravenhage, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, genaamd [naam dochter] , geboren op [geboortedatum 2] , welk ontucht bestond uit
- het betasten van en/of wrijven over de billen en/of de vagina van die [naam dochter] en/of (daarbij) het plaatsen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of
- het leggen van zijn penis in de hand van die [naam dochter] en/of het plaatsen van een hand van die [naam dochter] op zijn penis en/of
- het bijten in een/de bil(len) van die [naam dochter] en/of
- het zoenen op en/of likken over de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of
- het duwen/plaatsen van zijn penis tussen de benen en/of in/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en/of het met zijn penis wrijven/bewegen tussen de benen en/of over/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam dochter] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde onder 1 en 2 heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
 de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2020;
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , blz. 9-16;
 het proces-verbaal uitwerking studioverhoor van 11 december 2019, met als bijlage het letterlijk uitgewerkte studioverhoor van [naam dochter] , blz. 43-76.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2019 te 's-Gravenhage met zijn dochter, genaamd [naam dochter] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam dochter] , te weten
- het betasten van en wrijven over de billen en de vagina van die [naam dochter] en daarbij het plaatsen van zijn vingers tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en
- het leggen van zijn penis in de hand van die [naam dochter] en het plaatsen van een hand van die [naam dochter] op zijn penis en
- het bijten in de billen van die [naam dochter] en
- het zoenen op en likken over de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en
- het plaatsen van zijn penis tussen de benen en in/tegen de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en het met zijn penis bewegen tussen de benen en over/tegen de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] ;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2019 te ’s-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, genaamd [naam dochter] , geboren op [geboortedatum 2] , welk ontucht bestond uit
- het betasten van en wrijven over de billen en de vagina van die [naam dochter] en daarbij het plaatsen van zijn vingers tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en
- het leggen van zijn penis in de hand van die [naam dochter] en het plaatsen van een hand van die [naam dochter] op zijn penis en
- het bijten in de billen van die [naam dochter] en
- het zoenen op en likken over de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en
- het plaatsen van zijn penis tussen de benen en in/tegen de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] en het met zijn penis bewegen tussen de benen en over/tegen de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam dochter] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Zij heeft ook verzocht te bepalen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de straf. Hij heeft wel verzocht om rekening te houden met de vastgestelde stoornis en de geadviseerde behandeling. De raadsman heeft zich verzet tegen de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis en heeft in plaats daarvan bepleit dat de verdachte zich direct zal melden wanneer hij wordt opgeroepen. Ook heeft de raadsman bepleit dat hij geen noodzaak ziet voor dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De feiten
In het kader van een omgangsregeling tussen de verdachte en zijn ex-vriendin verbleef hun minderjarige dochter [naam dochter] om het weekend bij de verdachte thuis. Wat voor de verdachte begon als een ritueel rond het naar bed brengen van [naam dochter] , is uitgemond in langdurig en frequent seksueel misbruik. Dit misbruik is begonnen toen [naam dochter] zeven jaar was en heeft ruim twee jaar geduurd. De verdachte had als vader een van de belangrijkste bronnen van veiligheid en geborgenheid voor [naam dochter] moeten zijn. In plaats daarvan misbruikte hij haar. Voor [naam dochter] moet dit vreselijk zijn geweest. Zij heeft meerdere keren tevergeefs geprobeerd om onder de weekends bij haar vader uit te komen en was op momenten tijdens het misbruik verstijfd van angst. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene en als vader op haar had. Hij heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en vermindering van zijn eigen pijn, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij zijn dochter aanrichtte. Het misbruik is niet gestopt door toedoen van de verdachte, maar pas toen [naam dochter] haar ouders in een paar WhatsAppberichten confronteerde met wat haar was aangedaan. Ook voor haar moeder en zusje is het misbruik zeer ingrijpend geweest. De rechtbank neemt de verdachte dit alles erg kwalijk.
In de toelichting op de vordering benadeelde partij van [naam dochter] staat onder meer dat zij last heeft van nachtmerries, zich niet meer veilig voelt en geregeld huilend in bed ligt. Ook begrijpt zij niet waarom dit haar is overkomen. De verdachte is in zijn therapie nog niet zover gevorderd dat een eenduidig antwoord op deze vraag kan worden gegeven.
Op wat de verdachte [naam dochter] heeft aangedaan, vormt alleen een gevangenisstraf een passende reactie.
Rapportages
De verdachte is in het kader van de strafzaak onderzocht door de GZ-psycholoog
drs. M.H. Keppel. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. In dit rapport van 21 november 2019 staat dat er in de jeugd van de verdachte sprake is geweest van affectieve verwaarlozing en psychische mishandeling door zijn moeder en afwezige vader. De seksuele ontwikkeling is verstoord verlopen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met narcistische en vermijdende trekken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis.
Deze stoornis is volgens de psycholoog van invloed geweest op het ten laste gelegde. Nadat de verdachte en zijn vriendin uit elkaar waren gegaan, zouden bij de verdachte pedoseksuele gevoelens en fantasieën sterker naar voren zijn gekomen. Hierdoor kreeg hij interesse in het downloaden van pornografisch beeldmateriaal van meisjes van ongeveer 12 jaar oud. Door deze beelden raakte hij opgewonden. Deze fantasieën en handelingen hebben naar alle waarschijnlijkheid vanuit de pedofiele stoornis mede bijgedragen aan het kunnen ontstaan van het seksueel misbruik van zijn dochter. Verder is de verdachte vanuit de borderline problematiek erg gevoelig voor afwijzing en verlating. Hij heeft veel moeite met het in stand houden van emotioneel stabiele relaties, waardoor de relatie met zijn vriendin stukliep. Dit hield voor hem in dat het contact met zijn kinderen drastisch verminderde. Ook dit riep een groot gevoel van afwijzing bij hem op. Daarnaast was het seksueel misbruik van zijn dochter een manier om de pijn rondom de afwijzing en verlating draaglijker te maken, waarbij alcohol een grensverlagende werking heeft gehad.
De combinatie van vorenstaande factoren zouden er volgens de psycholoog toe hebben geleid dat de verdachte niet meer in staat was om zijn gedrag te sturen, met als gevolg het ten laste gelegde. Vanwege de stoornissen is hij minder goed in staat geweest om andere gedragskeuzen te maken en daarnaar te handelen. Derhalve komt de psycholoog tot de conclusie dat het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen is.
De psycholoog adviseert om de ambulante behandeling van de verdachte bij de forensische polikliniek De Waag voort te zetten. De verdachte heeft gezegd te willen meewerken aan een behandeling. Hij stelt zich open op en lijkt te beschikken over inzicht en besef dat verandering noodzakelijk is. Hij is trouw in zijn afspraken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van
28 juli 2020. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling;
- contactverbod met [naam dochter] en haar zusje.
Strafblad
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van de verdachte van 13 juli 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad van de verdachte heeft daardoor geen strafverzwarende invloed.
Straf
De rechtbank acht zich door de rapporten voldoende voorgelicht. Zij acht de conclusie van de psycholoog goed gemotiveerd en concludeert op basis daarvan en gezien de overige inhoud van het dossier dat de gedragingen van de verdachte zijn beïnvloed door zijn psychische stoornis. Het ten laste gelegde wordt de verdachte daarom in verminderde mate toegerekend.
Gelet op de borderline persoonlijkheidsstoornis en de pedofiele stoornis van de verdachte en de gevolgen die dit heeft voor zijn gedrag in de omgang met anderen, is de rechtbank van oordeel dat het - ter voorkoming van recidive - van groot belang is dat de verdachte wordt behandeld. Daarom zal zij een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat het misbruik gedurende ruim twee jaar plaatsvond waarbij er sprake was van een hoge frequentie, dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn rol als vader en dat het misbruik bij hem thuis plaats vond, een plek waar [naam dochter] zich bij uitstek veilig had moeten voelen.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij na de ontdekking van het misbruik van [naam dochter] direct open kaart heeft gespeeld en alles heeft bekend. Deze erkenning is belangrijk voor de verwerking bij [naam dochter] .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende reactie is op de bewezen verklaarde feiten. Zij zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een proeftijd van 3 jaar noodzakelijk is om de verdachte goed te kunnen behandelen.
Dadelijke uitvoerbaarheid?
De rechtbank zal de op te leggen bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu zij de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis zal bevelen. De rechtbank gaat daartoe over gezien de ernst van de feiten en de lange periode dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van [naam dochter]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding gevorderd van € 21.390,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan immateriële schade en € 1.390,00 aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor een bedrag van € 10.000,00, met oplegging van de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering; dit deel kan worden aangebracht bij de civiele rechter. De proceskosten kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.086,00, nu er sprake is van een lager liquidatietarief.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden beperkt tot € 10.000,00 en dat de vordering ten aanzien van de proceskosten dient te worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, de aard en de ernst van de normschending met zich mee brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 10.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen
.De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 1.086,00 (gebaseerd op 2 punten in een zaak met een geldswaarde van € 10.000,00 tot € 20.000,00). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van [naam 1]
(de moeder van [naam dochter] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding gevorderd van € 16.171,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.000,00 aan immateriële schade, € 10.700 aan materiële schade (studievertraging), € 385,00 voor de eigen bijdrage EMDR-therapie en
€ 1.086,00 aan proceskosten.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting vormt van het strafproces en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de vordering ten aanzien van de proceskosten dient te worden afgewezen.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
Het kader
De advocaat van de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat ook [naam 1] het primaire slachtoffer is geworden van de ten laste gelegde feiten. Om die reden moet de vordering worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:106 BW. Ter onderbouwing hiervan heeft de advocaat gewezen op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:1618).
De rechtbank merkt allereerst op dat op die casus het huidige artikel 6:107 BW niet van toepassing was, omdat het om een zaak van voor 1 januari 2019 ging. De rechtbank deelt bovendien de visie van de advocaat niet en is van oordeel dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als primair slachtoffer. Zij is immers als moeder aan te merken als derde/naaste van [naam dochter] . De wetgever heeft voor deze specifieke situatie artikel 6:107 BW voor ogen gehad. In die bepaling staat, kort gezegd, dat alleen verplaatste schade en affectieschade van een derde/naaste voor vergoeding in aanmerking komen. Van ‘verplaatste schade’ is sprake, als derden kosten hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, als het slachtoffer deze kosten zelf had gemaakt. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn bij een naaste van het slachtoffer dat ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. De ernstige en blijvende aard van het letsel moeten worden aangetoond.
Immateriële schade
Er zijn geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat [naam dochter]
blijvendletsel aan het ten laste gelegde heeft overgehouden. In deze omstandigheden vormt het beoordelen van de vordering ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding en verklaart de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Studievertraging en eigen bijdrage zorgverzekering
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade (studievertraging en eigen bijdrage) afwijzen, omdat er een grondslag ontbreekt voor toekenning van de gevorderde schade. Er is immers geen sprake van verplaatste schade of affectieschade in de hiervoor bedoelde zin.
Juridische bijstand
Het voorgaande brengt mee dat de benadeelde partij ook niet in aanmerking komt voor de opgevoerde kosten voor juridische bijstand. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam dochter]

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte voor de bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens [naam dochter] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam dochter] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
eendaadse samenloop van
ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (tien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Contactverbod
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam dochter] , geboren op [geboortedatum 2] en met [naam 2] (geboortedatum onbekend) zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. Hier kan van afgeweken worden als de hulpverlenende instanies zoals De Jeugd- en Gezinsbeschermers of een soortgelijke zorgverlener in samenwerking met de reclassering hier reden toe zien binnen het kader van een omgangsregeling of bezoek onder toezicht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Meldplicht
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 in Alkmaar (of op een andere door de reclassering te bepalen locatie) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
Ambulante behandeling
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaar in overleg met de reclassering nodig acht, onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. Hij houdt zich hierbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelden voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
vordering van [naam dochter]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 10.000,00 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam dochter] een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij voor het meer gevorderde af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.086,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij voor het meer gevorderde af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam dochter] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering van [naam 1]
wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] voor wat betreft de materiële schade;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het immateriële deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
voorlopige hechtenis
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2020.
Mr. H.W.H. Oude Aarninkhof is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer L0900-2019206272, van de dienst regionale recherche Midden Nederland, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 113).