ECLI:NL:RBDHA:2020:8048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
22 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvragen van Afghanen wegens gebrek aan identiteitsbewijs en bewijsnood

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee Afghanen, eiseres 1 en eiseres 2. Eiseres 1 had verzocht om een mvv in het kader van nareis, terwijl eiseres 2 als pleegdochter werd aangeduid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had beide aanvragen afgewezen, omdat eiseres 1 haar identiteit niet had aangetoond of aannemelijk gemaakt met substantieel bewijs. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijsnood was en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om aanvullend onderzoek te doen naar de identiteit van eiseres 1. Dit leidde tot de conclusie dat het niet mogelijk was om te beoordelen of eiseres 2 tot het gezin van eiseres 1 behoorde.

De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij de aanvragen van eiseres 1 en 2 op 26 januari 2018 waren afgewezen. De bestreden besluiten van 12 juli 2019 verklaarden de bezwaren van eiseressen ongegrond. Tijdens de zitting op 27 februari 2020 hebben de gemachtigden van de eiseressen hun standpunten toegelicht. Eiseres 1 stelde dat zij geen officiële identiteitsdocumenten kon overleggen vanwege haar vlucht uit Afghanistan en de situatie in Iran. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres 1 niet voldoende had aangetoond waarom zij geen identiteitsdocumenten kon overleggen en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen bewijsnood was.

De rechtbank heeft ook de hoorplicht in bezwaar beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid van horen kon afzien, aangezien er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1,

v-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiseres 2], eiseres 2,
v-nummer: [V-nummer 2] ,
hierna gezamenlijk aangeduid als eiseressen
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres 1 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder de aanvraag van eiseres 2 om een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres 1 stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1961 en de pleegmoeder te zijn van eiseres 2, geboren op [geboortedag] 2011. Beiden stellen in het bezit te zijn van de Afghaanse nationaliteit. Zij verblijven op dit moment in Iran en beogen verblijf bij referent. Eiseres 1 is de moeder van referent en eiseres 2 is zijn nichtje. Referent is sinds 3 mei 2017 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 22 juni 2017 en 14 juli 2017 heeft hij namens respectievelijk eiseres 1 en 2 een mvv-aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de mvv-aanvraag van eiseres 1 afgewezen, omdat zij haar identiteit en feitelijke gezinsband met referent niet heeft onderbouwd met documenten. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder de mvv-aanvraag van eiseres 2 afgewezen, omdat de aanvraag van eiseres 1, haar gestelde pleegmoeder, is afgewezen.
3. Verweerder heeft met de bestreden besluiten de bezwaren van eiseressen kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de afwijzingen van de mvv-aanvragen gehandhaafd. Eiseres 1 heeft volgens verweerder geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd of uitgelegd waarom zij niet in het bezit is van officiële identiteitsdocumenten. Dit maakt dat van bewijsnood geen sprake is. Ook heeft eiseres 1 geen onofficiële documenten overgelegd waaruit haar identiteit blijkt. Nu eiseres 1 heeft nagelaten haar identiteit aan te tonen of aannemelijk te maken, is het niet mogelijk haar familierechtelijke relatie met referent vast te stellen. Verder stelt verweerder dat er geen aanleiding bestaat om nader onderzoek te doen, omdat eiseres 1 haar identiteit niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dan wel gebleken is dat zij in bewijsnood verkeert. Het bezwaar van eiseres 2 heeft verweerder ongegrond verklaard onder verwijzing naar het bestreden besluit van eiseres 1 en omdat eiseres 2 niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat haar biologische ouders zijn overleden en zij de pleegdochter is van eiseres 2.
4. Eiseressen zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij stellen in bewijsnood te verkeren. Eiseres 1 voert in dit kader aan dat hoewel zij geen officiële of onofficiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd zij wel heeft uitgelegd waarom zij niet beschikt over een identiteitsdocument. Uit de algemene ambtsberichten over Afghanistan van het ministerie van Buitenlandse Zaken van december 2013 en maart 2019 blijkt dat ontheemde vrouwen lastig in het bezit komen van een tazkera en zij voor het verkrijgen van een (nieuwe) tazkera een kopie moeten overleggen van een tazkera van een mannelijk familielid. Dit is voor haar niet mogelijk nu zij uit Afghanistan is gevlucht en ze al een lange periode in Iran verblijft. Doordat zij gevlucht is kan zij zich niet wenden tot de Afghaanse ambassade. Eiseres 2 wijst in dit kader erop dat uit het ambtsbericht over Afghanistan van maart 2019 volgt dat geboorten niet bij instanties worden geregistreerd en dit dus aannemelijk maakt dat zij in bewijsnood verkeert. Tot slot stellen eiseressen dat de bestreden besluiten niet in overeenstemming zijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192) en verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
5. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de aanvraag van eiseres 2 afhankelijk is van de aanvraag van eiseres 1 en door eiseres 2 grotendeels naar de gronden van eiseres 1 is verwezen, zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of verweerder de aanvraag van eiseres 1 op goede gronden heeft afgewezen.
6. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het juist is dat verweerder het standpunt inneemt dat eiseres 1 haar identiteit niet heeft aangetoond of met substantieel bewijs aannemelijk heeft gemaakt dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder sinds 23 november 2017 een vaste gedragslijn hanteert die inhoudt dat een vreemdeling zowel zijn identiteit als de gestelde familierelatie met de referent moet aantonen met officiële documenten. Wanneer de vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als de vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten over de gestelde familierelatie bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden, bijvoorbeeld een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek. Als de vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs vormen. In de tweede plaats is vereist dat de vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. Verweerder biedt geen aanvullend onderzoek aan als er een contra-indicatie is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (rechtsoverweging 9.2, ECLI:NL:RVS:2018:1508). Bij uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) heeft de Afdeling geoordeeld dat deze gedragslijn in algemene zin in overeenstemming is met het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en deugdelijk gemotiveerd – in overeenstemming met de vaste gedragslijn – de aanvraag van eiseres 1 heeft afgewezen omdat zij haar identiteit niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt en niet gebleken is dat zij in bewijsnood verkeert. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres 1 geen officiële of onofficiële documenten heeft overgelegd waaruit haar identiteit blijkt. Verder heeft eiseres 1 geen verklaring gegeven, toegespitst op haar individuele situatie, voor het niet hebben van een identiteitsdocument (tazkera of paspoort). De verklaring van eiseres dat zij al langere tijd in Iran verblijft, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Daarbij is relevant, zoals verweerder ter zitting heeft benadrukt, dat eiseres 1 niet heeft gesteld nooit in het bezit te zijn geweest van een tazkera of paspoort. Haar verklaring biedt geen antwoord op de vraag waarom zij voor haar vertrek uit Afghanistan naar Iran niet in het bezit was van een paspoort of tazkera. Antwoorden die verweerder in redelijkheid van eiseres 1 mocht verwachten nu uit het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van maart 2019 blijkt dat iedere Afghaanse burger een tazkera dient te hebben en elke Afghaanse vrouw zelfstandig een tazkera kan aanvragen. Dat eiseres door haar vertrek uit Afghanistan naar Iran niet over documenten kan beschikken en voor een aanvraag terug moet reizen naar haar herkomstgebied, kan hieraan niet afdoen omdat deze omstandigheden geen antwoord vormen op de vraag waarom zij in het verleden niet in het bezit was van een tazkera (of paspoort).
6.3.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres 1 haar identiteit niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt. Het gevolg is dat verweerder hierdoor niet kan vaststellen dat eiseres 1 de persoon is die door referent als zijn moeder is genoemd tijdens zijn asielprocedure. Omdat het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit van eiseres 1 onderdeel is van de beoordeling of eiseres 1 behoort tot het gezin van referent, heeft verweerder enkel al om deze reden de aanvraag kunnen afwijzen. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:649) en 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4492). Voor verweerder bestond gaan aanleiding om aanvullend onderzoek te doen in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek als bedoeld in de vaste gedragslijn. Eiseres 1 voldoet immers niet aan de vereisten neergelegd in deze gedragslijn doordat zij geen plausibele verklaring heeft verstrekt voor het niet hebben van identificerende documenten en evenmin substantieel bewijs van haar identiteit heeft geleverd.
6.4.
Nu het bestreden besluit van eiseres 1 in stand kan blijven en de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres 2 primair is gebaseerd op dat eiseres 1 (haar gestelde pleegmoeder) haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is het niet mogelijk te beoordelen of eiseres 2 tot het gezin van eiseres 1 behoort. De rechtbank ziet daarom geen grond om bij eiseres 2 tot een ander oordeel te komen dan bij eiseres 1. Het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019 maakt dit niet anders. In dit arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat verweerder een verzoek om gezinshereniging voor een gesteld minderjarig pleegkind dat als vluchteling en zonder familie in een derde land verblijft niet kan afwijzen op de enkele gronden dat geen officieel bewijs van het overlijden van de biologische ouders is overgelegd en plausibele verklaringen daarover ontbreken zonder rekening te houden met de concrete situatie en de bijzondere problemen rondom de vlucht uit een land van herkomst. In dit kader stelt verweerder terecht dat de situatie van eiseressen anders is, omdat – in tegenstelling tot bij de vreemdeling in het arrest – er geen minderjarig kind alleen achterblijft en eiseressen hun identiteit op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit arrest niet zover strekt dat verweerder, wanneer er geen sprake is van fraude of het overduidelijk niet nakomen van de samenwerkingsverplichting door de vreemdeling, altijd bij gebrek aan identificerende documenten een DNA-onderzoek moet verrichten of een identificerend gehoor moet afnemen.
7. Tot slot faalt het betoog van eiseressen dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak mag in bezwaar van horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht, wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Met wat eiseressen in bezwaar hebben aangevoerd over hun identiteit was op voorhand geen twijfel mogelijk dat hun bezwaren niet tot andersluidende besluiten konden leiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft afgezien van het horen in bezwaar.
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.