7.6.De rechtbank constateert op basis van deze bronnen:
- dat in Gaza sprake is van een humanitaire noodtoestand;
- dat UNRWA vanwege ernstige financiële en materiële tekorten niet in staat is de
burgers van Gaza te voorzien in hun dagelijkse levensbehoeften;
- dat UNRWA niet is gemandateerd of uitgerust de burgers van Gaza bescherming te
bieden tegen oorlogsgeweld;
- dat de Palestijnen in Gaza grotendeels onder de armoedegrens leven;
- een groot deel van de huishoudens in Gaza niet genoeg heeft aan de vouchers die door de UNRWA worden verstrekt voor het aanschaffen van producten;
- dat de burgers van Gaza soms hun met voedselbonnen verkregen voedsel moeten verkopen om rond te kunnen komen;
- dat meer dan de helft van de bevolking van Gaza werkloos is;
- dat de meerderheid van de kinderen in Gaza door de Israëlische bezetting, gewapende conflicten en gedwongen uittochten gedwongen is te leven onder erbarmelijke omstandigheden in vluchtelingenkampen;
- dat op het gebied van onderwijs ernstige tekorten zijn ontstaan aan (middelbare) scholen, onderwijzers en lesmateriaal;
- dat salarisbetalingen aan onderwijzers worden stopgezet en het normale onderwijs geen doorgang kan vinden;
- dat het zorgstelsel in Gaza erg onder druk staat;
- dat er in de zorg in Gaza ernstige tekorten zijn aan artsen, ziekenhuizen, medische apparatuur, medicijnen, chirurgische uitrusting en ambulance benodigdheden;
- dat Gaza niet in staat is adequaat te handelen bij grootschalige virusuitbraken zoals thans de uitbraak van het coronavirus.