ECLI:NL:RBDHA:2020:7950
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en zorgvuldigheid van de procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die in 2015 de Europese Unie is ingereisd, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen zienswijze is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser wel degelijk uitstel heeft gevraagd voor het indienen van de zienswijze, maar dat deze niet tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gelegenheid heeft geboden om een zienswijze in te dienen en dat er geen verplichting bestond om contact op te nemen met de gemachtigde na het verstrijken van de termijn.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder in zijn bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat hij in Duitsland getuige is geweest van een poging tot moord en daar gevaar loopt. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen aanleiding ziet om eisers aanvraag onverplicht te behandelen. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn niet als bijzonder genoeg aangemerkt om af te wijken van de standaardprocedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.