ECLI:NL:RBDHA:2020:7941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die verblijft in de Europese Unie. Eiser had op 22 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 13 mei 2020, weigerde de aanvraag in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 7 juli 2020, ondanks dat zijn gemachtigde aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen of eiser nog procesbelang had bij het beroep, gezien het feit dat hij op 17 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser nog in Nederland verbleef of dat hij contact had met zijn gemachtigde. Gezien de omstandigheden concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de door hem gezochte bescherming en dat hij geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De rechtbank heeft aangegeven dat deze uitspraak niet op een openbare zitting is uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar dat dit alsnog zal gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10623
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10624, plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser verblijft in ieder geval sinds 2015 in de Europese Unie en heeft in meerdere lidstaten een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel gedaan. Ook in Nederland heeft eiser al eerder, in 2016, een asielaanvraag ingediend. Deze procedure gaat over eisers aanvraag van 22 februari 2020.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Verweerder heeft de rechtbank op 3 juli 2020 via een bericht in het digitale dossier medegedeeld dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft gemeld dat eiser op 17 juni 2020 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 3 juli 2020 laten weten dat eiser en hij niet ter zitting zullen verschijnen.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
5. De rechtbank stelt vast dat gemachtigde in het bericht van 3 juli 2020 geen reactie geeft op de informatie die door verweerder is overgelegd. Uit het bericht blijkt niet dat gemachtigde na indiening van de gronden nog contact met eiser heeft gehad, dat hij weet of eiser nog in Nederland verblijft of waar hij verblijft. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser het beroep voor de MOB-melding had ingediend en bekend was met de informatie van verweerder voor de afmelding voor de zitting.
6. Onder deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
1 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
10 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.