ECLI:NL:RBDHA:2020:7941
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die verblijft in de Europese Unie. Eiser had op 22 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 13 mei 2020, weigerde de aanvraag in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 7 juli 2020, ondanks dat zijn gemachtigde aanwezig was.
De rechtbank heeft overwogen of eiser nog procesbelang had bij het beroep, gezien het feit dat hij op 17 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser nog in Nederland verbleef of dat hij contact had met zijn gemachtigde. Gezien de omstandigheden concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de door hem gezochte bescherming en dat hij geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De rechtbank heeft aangegeven dat deze uitspraak niet op een openbare zitting is uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar dat dit alsnog zal gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.