ECLI:NL:RBDHA:2020:7931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en uitstel van zienswijze in verband met coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte geen uitstel had gekregen voor het indienen van zijn zienswijze, omdat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om contact te leggen met zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het gevraagde uitstel niet was verleend, en dat eiser erop mocht vertrouwen dat zijn verzoek om uitstel zou worden ingewilligd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat eiser de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet had betwist. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F.S. Camara. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 3 maart 2020 aanvaard.
2. Eiser voert aan dat hij tijdig om uitstel heeft verzocht voor het indienen van een zienswijze. Na een eerste inwilliging door verweerder, is op het tweede verzoek niet gereageerd, althans na dit verzoek heeft eiser het bestreden besluit ontvangen. Eiser verwijst naar een schrijven van 8 mei 2020. Daarin wordt door verweerder het volgende aangegeven: ‘als er sprake is van termijnen die in verband met de coronamaatregelen niet kunnen worden gehaald, dan kunt u ervan uitgaan dat de termijnen worden verlengd’. Niet duidelijk is hoe de kennelijke weigering van verweerder het gevraagde uitstel te verlenen te verenigen is met dit schrijven van verweerder. Gelet op de inhoud ervan, mocht eiser erop vertrouwen dat het gevraagde uitstel zou worden verleend. Daarom beroept eiser zich uitdrukkelijk op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het tweede uitstel niet, in lijn met het beleid, is verleend. Dit maakt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en ook hierom niet gehandhaafd kan blijven.
2.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser op 10 maart 2020 in de gelegenheid is gesteld correcties en aanvullingen in te dienen evenals een zienswijze. Op 26 maart 2020 is het aanmeldgehoor en het claimverzoek nagezonden. Voorts is de gelegenheid geboden tot uiterlijk 8 mei 2020 om correcties en aanvullingen in te dienen op het aanmeldgehoor alsmede een aanvullende zienswijze op het voornemen.
Eiser heeft echter geen gebruik van gemaakt van de mogelijkheid om correcties en/of aanvullingen in te dienen op het aanmeldgehoor en/of een aanvullende zienswijze op het voornemen. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser na het voornemen van 10 maart 2020 in principe twee weken heeft gehad om de zienswijze in te dienen. Na die twee weken heeft eiser op 24 maart 2020 een gedeeltelijke zienswijze ingediend en verzocht om uitstel van het indienen van een (nadere) zienswijze. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen. Een week later is het bestreden besluit uitgebracht. De klacht die eiser had ingediend is ook afgehandeld. De brief van 8 mei 2020 maakt dit niet anders, omdat er coulance aan eiser is verleend gelet op het eerste verleende uitstel. Het verlenen van uitstel is niet onbeperkt. Er zijn op het AZC van eiser meerdere manieren mogelijk om in contact te komen met eiser. Niet valt in te zien waarom dit niet is gelukt tussen eiser en zijn gemachtigde.
2.2
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van verweerder in het bestreden besluit noch ter zitting overeenkomt met de werkelijke gang van zaken.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier het volgende vast.
Op 10 maart 2020 heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Eiser heeft binnen de door verweerder gestelde termijn van twee weken op 24 maart 2020 een zienswijze ingediend en daarbij verzocht om deze later te mogen aanvullen, na opheffing van de genomen corona-maatregelen, nu de eiser niet in de gelegenheid is geweest het voornemen met zijn gemachtigde te bespreken. Op 30 maart 2020 heeft verweerder met dit verzoek ingestemd en aan eiser uitstel van twee weken voor het indienen van de zienswijze verleend.
Bij brief van 14 april 2020 heeft verweerder eiser andermaal uitstel verleend, ditmaal tot 28 april 2020. Op 24 april 2020 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om nader uitstel voor het indienen van de zienswijze, omdat hij het gehoor en het voornemen nog niet met eiser heeft kunnen bespreken vanwege de corona-maatregelen. Op diezelfde dag heeft verweerder dat verzoek (ongemotiveerd) afgewezen. De gemachtigde van eiser heeft op 27 april 2020 een klacht ingediend vanwege het niet verlenen van uitstel door verweerder. Daar heeft verweerder op 30 april 2020 op gereageerd, de klacht kennelijk ongegrond verklaard maar heeft eiser daarbij wel in de gelegenheid gesteld om de zienswijze uiterlijk 7 mei 2020 in te dienen, omdat de motivering van de afwijzing van het verzoek om uitstel onvoldoende was. Vervolgens heeft verweerder op 8 mei 2020 het bestreden besluit genomen. Op diezelfde dag heeft verweerder ook een brief gestuurd aan de Vereniging Asieladvocaten & -juristen Nederland (VAJN), waarin hij vermeld dat ervan kan worden uitgegaan dat termijnen worden verlengd door verweerder als die vanwege de corona-maatregelen niet worden gehaald.
2.3
De rechtbank overweegt als volgt.
De mogelijkheid om een zienswijze in te dienen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de besluitvormingsprocedure, zoals uit vaste jurisprudentie volgt (onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en van 31 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB1457). De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het in de periode waarin de gemachtigde van eiser de zienswijze moest indienen, erg moeilijk was om contact te leggen met eiser, gelet op de corona-maatregelen. Verweerder had daar begrip voor, gezien de omstandigheid dat verweerder uiteindelijk drie keer uitstel heeft verleend. In de behandeling van de klacht door verweerder op 30 april 2020 is meegedeeld dat van gemachtigden ook kan worden verwacht dat zij andere wijzen zoeken om in contact te komen met hun cliënten, nu verweerder daar zelf ook mee bezig is. Ter zitting heeft verweerder zich ook op het standpunt gesteld dat er meerdere manieren zijn voor de gemachtigde om in contact te komen met eiser. Zo is op het AZC waar eiser verblijft de mogelijkheid contact te leggen via Skype. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser ter zitting evenwel terecht aangevoerd dat dit in de begintijd van de corona-crisis niet mogelijk was. Advocaten krijgen geen telefoonnummer bij het toedelen van de zaak, het reizen was niet mogelijk, Vluchtelingenwerk was niet aanwezig en het COA was zeer slecht bereikbaar. Daarbij is het pas sinds kort mogelijk om contact te leggen via Skype op het AZC. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in de gelegenheid is geweest een nadere invulling van de zienswijze in te dienen, nu contact met eiser niet mogelijk was. Gelet op de door eiser overgelegde brief van verweerder van 8 mei 2020 aan de VAJN, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet op het standpunt kunnen stellen dat er reeds genoeg coulance is geboden om de zienswijze in te dienen. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren de omstandigheden rondom het corona-virus niet veranderd. Verweerder heeft gelet daarop dan ook onvoldoende gemotiveerd dat geen nader uitstel is verleend.
3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
Eiser heeft in de gronden van beroep de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet betwist. Ook in hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van zijn verblijf in Italië, hetgeen hij overigens niet heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de handelswijze van verweerder in zijn belangen is geschaad.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.