Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier het volgende vast.
Op 10 maart 2020 heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Eiser heeft binnen de door verweerder gestelde termijn van twee weken op 24 maart 2020 een zienswijze ingediend en daarbij verzocht om deze later te mogen aanvullen, na opheffing van de genomen corona-maatregelen, nu de eiser niet in de gelegenheid is geweest het voornemen met zijn gemachtigde te bespreken. Op 30 maart 2020 heeft verweerder met dit verzoek ingestemd en aan eiser uitstel van twee weken voor het indienen van de zienswijze verleend.
Bij brief van 14 april 2020 heeft verweerder eiser andermaal uitstel verleend, ditmaal tot 28 april 2020. Op 24 april 2020 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om nader uitstel voor het indienen van de zienswijze, omdat hij het gehoor en het voornemen nog niet met eiser heeft kunnen bespreken vanwege de corona-maatregelen. Op diezelfde dag heeft verweerder dat verzoek (ongemotiveerd) afgewezen. De gemachtigde van eiser heeft op 27 april 2020 een klacht ingediend vanwege het niet verlenen van uitstel door verweerder. Daar heeft verweerder op 30 april 2020 op gereageerd, de klacht kennelijk ongegrond verklaard maar heeft eiser daarbij wel in de gelegenheid gesteld om de zienswijze uiterlijk 7 mei 2020 in te dienen, omdat de motivering van de afwijzing van het verzoek om uitstel onvoldoende was. Vervolgens heeft verweerder op 8 mei 2020 het bestreden besluit genomen. Op diezelfde dag heeft verweerder ook een brief gestuurd aan de Vereniging Asieladvocaten & -juristen Nederland (VAJN), waarin hij vermeld dat ervan kan worden uitgegaan dat termijnen worden verlengd door verweerder als die vanwege de corona-maatregelen niet worden gehaald.
De mogelijkheid om een zienswijze in te dienen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de besluitvormingsprocedure, zoals uit vaste jurisprudentie volgt (onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en van 31 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB1457). De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het in de periode waarin de gemachtigde van eiser de zienswijze moest indienen, erg moeilijk was om contact te leggen met eiser, gelet op de corona-maatregelen. Verweerder had daar begrip voor, gezien de omstandigheid dat verweerder uiteindelijk drie keer uitstel heeft verleend. In de behandeling van de klacht door verweerder op 30 april 2020 is meegedeeld dat van gemachtigden ook kan worden verwacht dat zij andere wijzen zoeken om in contact te komen met hun cliënten, nu verweerder daar zelf ook mee bezig is. Ter zitting heeft verweerder zich ook op het standpunt gesteld dat er meerdere manieren zijn voor de gemachtigde om in contact te komen met eiser. Zo is op het AZC waar eiser verblijft de mogelijkheid contact te leggen via Skype. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser ter zitting evenwel terecht aangevoerd dat dit in de begintijd van de corona-crisis niet mogelijk was. Advocaten krijgen geen telefoonnummer bij het toedelen van de zaak, het reizen was niet mogelijk, Vluchtelingenwerk was niet aanwezig en het COA was zeer slecht bereikbaar. Daarbij is het pas sinds kort mogelijk om contact te leggen via Skype op het AZC. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in de gelegenheid is geweest een nadere invulling van de zienswijze in te dienen, nu contact met eiser niet mogelijk was. Gelet op de door eiser overgelegde brief van verweerder van 8 mei 2020 aan de VAJN, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet op het standpunt kunnen stellen dat er reeds genoeg coulance is geboden om de zienswijze in te dienen. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren de omstandigheden rondom het corona-virus niet veranderd. Verweerder heeft gelet daarop dan ook onvoldoende gemotiveerd dat geen nader uitstel is verleend.
Eiser heeft in de gronden van beroep de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet betwist. Ook in hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van zijn verblijf in Italië, hetgeen hij overigens niet heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.